Waarom wordt de bloedsomloop van de mens een dubbele bloedsomloop genoemd?
A
Omdat de bloedsomloop bestaat uit slagaders en haarvaten.
B
Omdat het bloed per hartslag twee keer door de longen stroomt.
C
Omdat het bloed per omloop twee keer door het hart stroomt.
D
Omdat per hartslag zuurstofarm en zuurstofrijk bloed door het hart stroomt.
Slide 4 - Quizvraag
Maakt bloedvat 1 deel uit van de grote bloedsomloop of van de kleine bloedsomloop?
A
Grote bloedsomloop
B
Kleine Bloedsomloop
Slide 5 - Quizvraag
Bloedsomloop bestaat uit...
A
Hart en bloedvaten
B
Alleen het hart
C
Alleen de bloedvaten
D
Alleen bloedvaten
Slide 6 - Quizvraag
Wat haalt de kleine bloedsomloop op?
A
koolstofdioxide
B
zuurstof
C
waterdamp
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de volgorde van de grote bloedsomloop?
A
Rechter kamer, aorta, organen en weefsels, onderste en bovenste holle ader, linker boezem
B
Rechter kamer, onderste en bovenste holle ader, organen en weefsels, aorta, linker boezem
C
Linker kamer, aorta, organen en weefsels, onderste en bovenste holle ader, rechter boezem
D
Linker kamer, onderste en bovenste holle ader, organen en weefsels, aorta, rechter boezem
Slide 8 - Quizvraag
In hooggelegen gebieden bevat de lucht minder zuurstof dan in Nederland. Nederlandse topsporters trainen graag een aantal weken in die gebieden. Daarna leveren ze in Nederland betere prestaties. Als gevolg van de training is de samenstelling van het bloed veranderd.
Wat is door de training veranderd in de samenstelling van het bloed?
A
Het bloed bevat meer bloedplaatjes
B
Het bloed bevat meer rode bloedcellen
C
Het bloed bevat meer witte bloedcellen
D
Het bloed bevat meer bloedplasma
Slide 9 - Quizvraag
Slagaders hebben aderkleppen.
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 10 - Quizvraag
Is de aorta een ader of een slagader? Vervoert de aorta zuurstofarm of zuurstofrijk bloed?
A
De aorta is een ader die zuurstofarm bloed vervoert.
B
De aorta is een ader die zuurstofrijk bloed vervoert.
C
De aorta is een slagader die zuurstofarm bloed vervoert.
D
De aorta is een slagader die zuurstofrijk bloed vervoert.
Slide 11 - Quizvraag
Is het bloedvat dat wordt aangegeven met nummer 2 een ader of een slagader?
A
Ader
B
Slagader
Slide 12 - Quizvraag
Het hart hoort bij het...
A
Ademhalingsstelsel
B
Bloedvatenstelsel
C
Verteringsstelsel
D
Spierstelsel
Slide 13 - Quizvraag
Hart
A
Zuurstofrijk bloed komt binnen via de aorta
B
Zuurstofrijk bloed komt binnen via de longader
C
Zuurstofrijk bloed komt binnen via de holle ader
D
Zuurstofrijk bloed komt binnen via de longslagader
Slide 14 - Quizvraag
Gaan aderen naar het hart toe of van het hart af?
A
Naar het hart toe
B
Van het hart af
Slide 15 - Quizvraag
De wanden van het hart
A
zijn overal even dik
B
zijn bij de linkerkamer dikker dan de rechterkamer
C
zijn bij de rechterkamer dikker dan bij de linkerkamer
D
zijn bij de boezems dikker dan bij de kamers
Slide 16 - Quizvraag
Het hart pompt bloed door ons lichaam. Toch heeft het hart zelf ook bloed nodig. Hoe heten de bloedvaten die het hart van zuurstofrijk bloed voorzien?
A
Holle ader
B
Kransader
C
Kransslagader
D
Longader
Slide 17 - Quizvraag
Het hart is een spier
A
Ja
B
Nee
Slide 18 - Quizvraag
Bekijk de afbeelding van het hart. Welke helft bevat zuurstofrijk bloed?
A
Linkerharthelft
B
Rechterharthelft
Slide 19 - Quizvraag
Het hart is:
A
een organenstelsel
B
een cel
C
een orgaan
D
een organisme
Slide 20 - Quizvraag
A
1. slagader
2. haarvat
3. ader
B
1. haarvat
2. slagader
3. ader
C
1. ader
2. haarvat
3. slagader
D
1. ader
2. slagader
3. haarvat
Slide 21 - Quizvraag
In slagaders is de bloeddruk hoger dan in aders.
A
juist
B
onjuist
Slide 22 - Quizvraag
welke drie soorten bloedvaten zijn er?
A
Aorta, slagaders en aders
B
Aorta, aders en haarvaten
C
Aorta, slagaders en haarvaten
D
Slagaders, aders en haarvaten
Slide 23 - Quizvraag
In welke volgorde stroomt het bloed?
A
Slagader - haarvaten- ader
B
haarvaten - ader - slagader
C
Ader - haarvaten - slagader
D
Slagader - ader - haarvaten
Slide 24 - Quizvraag
Welke bloedsomloop wordt beschreven? Hart - Slagaders - Alle organen - Aders - Hart
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop
Slide 25 - Quizvraag
Wat is waar?
1. Slagaders: wand dik, bloeddruk hoog 2. Aders: kleppen in armen en benen
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar
2: nietwaar
D
1: nietwaar
2: waar
Slide 26 - Quizvraag
Slagaders zijn meestal dieper in het lichaam gelegen dan aders.
A
juist
B
onjuist
Slide 27 - Quizvraag
Een slagaderlijke bloeding is gevaarlijker dan een aderlijke bloeding.
A
Ja
B
Nee
Slide 28 - Quizvraag
Wat is waar? 1. Aders: bloeddruk laag 2. Slagaders: dik, stevige, elastische wand
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar
2: nietwaar
D
1: nietwaar
2: waar
Slide 29 - Quizvraag
De motor van de bloedsomloop is...
A
De longen
B
Het hart
C
De lever
D
De aders
Slide 30 - Quizvraag
Met de dubbele bloedsomloop wordt de kleine en grote bloedsomloop samen bedoeld