grammaire I -herhaling ww deel 1 - er/etre/avoir/aller/faire

LE VERBE FRANCAIS
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

LE VERBE FRANCAIS

Slide 1 - Tekstslide

Les verbes réguliers
  • werkwoorden op -er
  • habiter = wonen
  • chercher = zoeken
  • parler = spreken
  • regarder = kijken
Les verbes irréguliers
  • être
  • avoir
  • aller

Slide 2 - Tekstslide

présent
tegenwoordige tijd

voorbeelden : Je cherche mon portable.
Elle habite en Hollande.
Jean a une copine.

Slide 3 - Tekstslide

passé composé
passé composé
voorbeelden : Nous avons parlé hollandais.
Elle est allée à Paris.
J'ai été en Italie.

Slide 4 - Tekstslide

Monsieur, ... formidable!
A
tu es
B
vous êtes
C
nous sommes
D
tu est

Slide 5 - Quizvraag

Het is
A
est
B
c'est
C
c'es
D
ce sont

Slide 6 - Quizvraag

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 7 - Sleepvraag

avoir
être
ont
es
avons
ai
sommes
avez
suis
a
as
sont
êtes
est

Slide 8 - Sleepvraag

Les verbes réguliers en -er
Regelmatige werkwoorden op -er. Er is een regel!
Stap 1: haal -er van het werkwoord af
Stap 2: voeg de juiste uitgang toe > e/es/e/ons/ez/ent

Slide 9 - Tekstslide

Vertaal: (parler) Zij praten
A
Elle parle
B
Elles parlent
C
Nous parlons
D
Ils parlont

Slide 10 - Quizvraag

Vertaal:
(chercher) Wij zoeken
A
Nous cherchons
B
On cherchons
C
Vous cherchez
D
On cherche

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal:
(habiter) Jij woont

Slide 12 - Open vraag

Vertaal:
(regarder) Ik kijk

Slide 13 - Open vraag

Schrijf het rijtje op van gaan (aller)

Slide 14 - Open vraag