4H - Formuleren les 3

H4 - Formuleren III en IV
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H4 - Formuleren III en IV

Slide 1 - Tekstslide

Wat te doen?
- korte terugblik: dit hebben we behandeld
- uitleg 1,5 stijlfout (koppie erbij!)
- oefenen/zelfstandig aan het werk

(na ong. 30 min. even 5 min. pauze)


Slide 2 - Tekstslide

Doel van vandaag
Lesstof (nogmaals) tot je nemen, zodat we/je vrijdag:

- de laatste twee stijlfouten kunnen behandelen 
- een oefentoets kunt maken (open boek);
- en/of nog om uitleg kunt vragen.

Slide 3 - Tekstslide

7.1: dubbelop
1.) tautologie
2.) pleonasme
3.) dubbele ontkenning
4.) contaminatie
7.2: onjuist verwijzen
7 (!) manieren van foutief verwijzen 
7.3: incongruentie
7.5: beknopte bijzin

Slide 4 - Tekstslide

Wat weet je nog over/van stijlfouten? Met het antwoord 'niks' neem ik geen genoegen ;-)
30 sec.

Slide 5 - Open vraag

Geef een voorbeeld van pleonasme.

Slide 6 - Open vraag

Geef een voorbeeld van een stijlfiguur (vorm van tautologie).

Slide 7 - Open vraag

Geef een voorbeeld van een dubbele ontkenning.

Slide 8 - Open vraag

Geef een voorbeeld van contaminatie.

Slide 9 - Open vraag

Uitleg 7.2 Onjuist verwijzen deel II
Van alle formuleringsfouten komt onjuist verwijzen veruit het meest voor. Hoe voorkom je die fout?

Om te bepalen welk verwijswoord je moet gebruiken, moet je eerst het antecedent zoeken. Kies daarna met behulp van het schema een correct verwijswoord. Als het antecedent niet één woord is, maar een woordgroep (bijvoorbeeld een zinsdeel), zoek dan de kern van die woordgroep.

Slide 10 - Tekstslide

7.2 Onjuist verwijzen deel II
Voorbeeld:
De onderzoekscommissie voor fiscale constructies presenteerde in juni haar rapport over belastingontwijking door multinationals.

De kern van de woordgroep 'De onderzoekscommissie voor fiscale constructies' is het woord 'onderzoekscommissie'. Omdat dat woord vrouwelijk is, spreek je verderop van haar rapport.

Slide 11 - Tekstslide

Onjuist verwijzen deel II
Er zijn mannelijke (m), vrouwelijke (v) en onzijdige (o) woorden. Veel vrouwelijke woorden mogen ook mannelijk gebruikt worden: m(v). Het geslacht van een woord vind je in het woordenboek.

Slide 12 - Tekstslide

7.2 Onjuist verwijzen deel II
1.) Onzijdige woorden -> het-woorden (AK-namen, clubs en
                                                    verkleinwoorden)

Verwijs met hen/zijn. Bijv:

'Naarden (o) is blij met zijn vestingwerken, die tot de mooiste van Nederland behoren.'

Slide 13 - Tekstslide

7.2 Onjuist verwijzen deel II
2.) Mannelijke woorden zijn de-woorden. 

Verwijs naar mannelijke woorden met hij, hem en zijn. Bijv:


'Mijn klassieke radio (m) deed het niet meer, maar gelukkig kon hij gerepareerd worden.'

Slide 14 - Tekstslide

7.2 Onjuist verwijzen
3.) Ook vrouwelijke woorden zijn de-woorden. 

Verwijs naar vrouwelijke woorden met zij, ze en haar. Bijv:


'De wijkvereniging (v) vroeg haar leden toestemming voor een kleine contributieverhoging.'

Slide 15 - Tekstslide

7.2 Onjuist verwijzen deel II


Aan sommige woorden zie je dat ze vrouwelijk zijn (meisje, stewardess, wolvin).

Vrouwelijke de-woorden
de-woorden op de volgende uitgangen:
-heid (minderheid)
-ij (tovenarij)
-nis (geschiedenis)
-iek (politiek)
-ing (beweging)




- te (gewoonte)
-uur (natuur)
-de (waarde)
-st (komst, opbrengst, vangst [ik-vorm + st])
-ie (politie)
-schap (vriendschap)
-teit (universiteit)
-theek (bibliotheek)

Slide 16 - Tekstslide

7.2 Onjuist verwijzen deel II
4. Die of dat; deze of dit?
 

Verwijs naar de-woorden met die en deze en naar het-woorden met dat en dit:
– Christo, de Bulgaarse kunstenaar die gebouwen inpakte, woonde na 1964 in de VS.
– Waarschijnlijk was de Pont Neuf in Parijs het bekendste object dat hij onder handen nam.


Slide 17 - Tekstslide

7.2 Onjuist verwijzen deel II
Ezelsbruggetje:

De-woorden: de eindigt op 'e' -> die en deze ook!

Het-woorden: het eindigt op 't' -> dit en dat ook!


Slide 18 - Tekstslide

De resultaten van de enquête ... vorige maand gehouden is, staan nu online.

Die, dit, deze, dat?

A
Die
B
dit
C
deze
D
dat

Slide 19 - Quizvraag

Onjuist verwijzen deel II

5. Hen of hun?

Hen:

Gebruik hen wanneer het verwijswoord lijdend voorwerp (lv) is:
– Nadat de ministers beëdigd zijn, kan het publiek hen (lv) op het bordes bewonderen.

Gebruik hen na een voorzetsel (vz).
– De schaatsers vlogen naar Pyeongchang en veel fans reisden met (vz) hen mee.





Hun (deel I):

Gebruik hun wanneer het verwijswoord het meewerkend voorwerp (mv) is en er géén voorzetsel voor staat.
– De OranjeLeeuwinnen werden kampioen en de koning gaf hun (mv) een onderscheiding.










Slide 20 - Tekstslide

7.2 Onjuist verwijzen deel II
Hun (deel II):

LET OP:  gebruik hun nóóit als onderwerp!
– Waarom moeten wij de tekst schrijven, terwijl zij (niet: hun!) hem mogen typen?

Verwijs naar een enkelvoudig begrip dat een verzameling personen omvat (de bevolking, de gemeenteraad, de politie) niet met het meervoudige ze, hen en hun, maar met een enkelvoudig verwijswoord.
– Bij de verkiezingen kan de bevolking van Zimbabwe haar (niet: hun!) stem laten horen.

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het antecedent in deze zin?

Bij de verkiezingen kan de bevolking van Zimbabwe haar (niet: hun!) stem laten horen.

Slide 22 - Open vraag

Wat is de kern van het antecedent

'de bevolking van Zimbabwe'?

Slide 23 - Open vraag

Waarom verwijs je hier met 'haar'?

Bij de verkiezingen kan de bevolking van Zimbabwe haar stem laten horen.
A
Haar (stem) = een bez. vnw
B
Zimbabwe is onzijdig, vandaar
C
Haar stem = het onderwerp van deze zin
D
De kern eindigt op -ing

Slide 24 - Quizvraag

timer
5:00

Slide 25 - Tekstslide

Even polsen:
in hoeverre snap je de stof tot nu toe?
0100

Slide 26 - Poll

Onjuist verwijzen deel II
6. Dat of wat? (deel I)


Gebruik het verwijswoord dat als je verwijst naar een het-woord. Bijv:

– De regeringspartijen wilden het voorstel dat de oppositie deed, niet overnemen.

Slide 27 - Tekstslide

6.  Dat of wat? (deel II)

Gebruik het verwijswoord wat alleen als je verwijst naar:

een overtreffende trap (het leukste, het duurste, het grappigste):
– ‘Dat ik topman werd van AkzoNobel, is het beste wat me ooit is overkomen’, zei Hans.

een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets, het enige):
– Deze president kan waarschijnlijk niets wat hij beloofd heeft, realiseren.




een hele zin of een deel van een zin:

– Veel mensen investeren in bitcoins, wat de banken ernstige zorgen baart.
- In de zomervakantie heeft de directeur per fiets de Mont Ventoux beklommen, wat een knappe prestatie is.

In deze gevallen kun je natuurlijk ook met dat verwijzen:
– Veel mensen investeren in bitcoins en dat baart de banken ernstige zorgen.
– In de zomervakantie heeft de directeur per fiets de Mont Ventoux beklommen en dat is een knappe prestatie.




Slide 28 - Tekstslide

7.2 Onjuist verwijzen (laatste van 7.2!)
7. Wie of waar…?



Gebruik bij personen voorzetsel + wie:

– De producent aan wie het toneelstuk was opgedragen, voelde zich zeer vereerd.
Gebruik bij zaken (dingen) waar+voorzetsel:
– Het voorval waaraan de spreker de jubilaris herinnerde, was de laatste helaas vergeten.



Slide 29 - Tekstslide

Oefenen met verwijswoorden

5 minuten voor jezelf/zachtjes overleggen

Ga naar de volgende pagina:


Slide 30 - Tekstslide

Even 5 minuten zelf oefenen met verwijswoorden
Maak: H7 -> extra opdrachten -> fouten met verwijswoorden


timer
5:00

Slide 31 - Tekstslide

timer
5:00

Slide 32 - Tekstslide

Instructiefilmpje 7.3: incongruentie (stijlfout 7/8)

Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag!
Kies wat je gaat doen:

A = Maak 7.3 opdr. 1 en 2.
B = Maak H7, extra opdr., incongruentie
C = Lees in je leesboek

Slide 34 - Tekstslide

Welk cijfer denk je nu te halen?

Slide 35 - Woordweb

Wees welkom in mijn plusuur (ma en vrij). 

Slide 36 - Tekstslide

Laatste les voor de toets

Slide 37 - Tekstslide

Lesprogramma

- Lezen
- Uitleg laatste twee stijlfouten
- Oefentoets maken

Slide 38 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 39 - Tekstslide

Uitleg laatste twee stijlfouten

Slide 40 - Tekstslide

Oefentoets
1.) Maak de oefentoets
2.) Kijk deze zelfstandig na ->
      zie antwoordmodel in GC.
3.) Klaar? 
      - leer de theorie
      - oefenen met extra
         opdrachten NN
      - lees in je leesboek

Slide 41 - Tekstslide