Hoofdletters groep 5

Doel
Ik weet wanneer ik een hoofdletter schrijf en wanneer niet. 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Doel
Ik weet wanneer ik een hoofdletter schrijf en wanneer niet. 

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer schrijf ik een hoofdletter?
Je schrijft een hoofdletter...

...aan het begin van de zin (bijvoorbeeld: Dit paspoort is nieuw.)
...voor namen van mensen, dieren of dingen (bijvoorbeeld: Ik geef mijn gitaar aan Dora. Mijn konijn heet Pluis. Zij kijken naar het Jeugdjournaal.)

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer schrijf ik nog meer een hoofdletter?
  • Voor aardrijkskundige namen. (namen van landen, provincies, streken, plaatsen, straten, rivieren, zeeën en planeten). Het schip vaart naar Frankrijk. Zij woont in de Mussenlaan. 
  • Voor namen van volken, talen en inwoners van landen en plaatsen:             bijv. Zij spreekt goed Turks. De Belgen waren erg gastvrij. 
  • Voor feestdagen: bijv: Wij zijn vrij met Pasen.
  • gebeurtenissen uit de geschiedenis: bijv. De les ging over de Tweede Wereldoorlog.

Slide 3 - Tekstslide

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
adriaan
B
Adriaan

Slide 4 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
dorpsstraat
B
Dorpsstraat

Slide 5 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
tafel
B
Tafel

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
bank
B
Bank

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
anna
B
Anna

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
koen
B
Koen

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
wilgenlaan
B
Wilgenlaan

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
jacob
B
Jacob

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
handschoen
B
Handschoen

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
stationsweg
B
Stationsweg

Slide 13 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
fiets
B
Fiets

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
sandra
B
Sandra

Slide 15 - Quizvraag