Het hart

Het hart
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Het hart

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel

1. Je leert de delen van het hart en de aansluitende bloedvaten.
2. Je leert de functies en de kenmerken van de delen van de buitenkant van het hart.



Slide 2 - Tekstslide


nr. 6
1
2
3
4
5
6
A
zuurstofrijk
B
kleine bloedsomloop
C
van de organen naar de rechterkant van het hart
D
de dubbele bloedsomloop

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide


5 en 6
A
5: rechter boezem 6: kransaders
B
5: rechter kamer 6: kransslagaders
C
5: linker kamer 6: kransaders
D
5: linker boezem 6: kransslagaders

Slide 5 - Quizvraag

holle ader
1
rechter boezem
2
rechter kamer
3
longslagader
3
longader
4
linkerboezem
5
linkerkamer
6
aorta
7
dikkere spierwand (links)
8
Tussenschot (Tussen de linker- en de rechterkant van het hart)
9

Slide 6 - Tekstslide

Kleine bloedsomloop
linkerboezem
linker longader
linker long slagader
haarvaten rechter long

Slide 7 - Sleepvraag

Leerdoel


1.  Je leert de 3 typen bloedvaten

2. Je leert welke functies en kenmerken de 3 typen bloedvaten hebben



Slide 8 - Tekstslide

Bloedvaten
Door je bloedvaten stroomt het bloed naar al je cellen in je lichaam.

Er zijn 3 soorten bloedvaten:

- slagaders  : transport bloed van hart af
- haarvaten : dunne bloedvaatjes in al je 
                     organen

- aders        : transport bloed naar het hart 
                     toe


Slide 9 - Tekstslide

Drie type bloedvaten





1 ader                        2 haarvaten                 3 slagader

Slide 10 - Tekstslide

Slagaders

Het hart pompt bloed de slagaders in. Dat gaat met behoorlijk wat kracht. Het bloed drukt daardoor hard tegen de wand van een slagader aan. Daarom is de bloeddruk in de slagaders hoog. Gelukkig zijn de wanden van de slagaders dik, stevig en elastisch. Ze kunnen die druk wel hebben.
De slagaders liggen meestal diep in je lichaam. Dat is veilger want als een slagader stuk gaat, komt er veel bloed vrij.
- lopen van het hart af.
- hebben een gespierde wand
- de bloeddruk is hoog
- liggen vaak diep in het lichaam

Slide 11 - Tekstslide

Haarvaten

De slagaders vertakken in de organen tot steeds kleindere bloedvaten. De wand wordt steeds dunner.


Als een wand maar 1 cel dik is, noem je dat bloedvat een haarvat. De bloeddruk is in een haarvat veel lager. Omdat de wand zo dun is, kan er vocht met zuurstof en voedingsstoffen doorheen naar de cellen.


De cellen geven vocht met koolstofdioxide en afvalstoffen af aan het bloed in het haarvat. 


De haarvaten komen samen in grotere bloedvaten. Die bloedvaten noem je aders. 
- zijn maar 1 cellaag dik
- vormen een netwerk
- de bloeddruk is laag
- er vindt uitwisseling plaats van stoffen

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Aders
Door de aders stroomt het bloed van de organen weg terug naar het hart. Het hart zuigt het bloed in de aders naar zich toe.

- lopen naar het hart toe
- de bloeddruk is laag
- de wanden zijn minder gespierd dan bij de 
  slagaders
- liggen minder diep in je lichaam dan de
  slagaders
- bevatten vaak aderkleppen

Aderkleppen zorgen ervoor dat het bloed in de aders niet terugstroomt naar de organen.

Slide 14 - Tekstslide

Tekst
Slagaders
Haarvaten
Aders
Gespierde wand
1 cellaag dik
Dunne wand, weinig gespierd
Vervoert bloed van hart af
Heeft kleppen
Hier is gaswisseling

Slide 15 - Sleepvraag

Door welke bloedvaten stroomt het bloed vanuit je lichaam terug naar het hart?
A
Aders
B
Haarvaten
C
Slagaders
D
de aorta

Slide 16 - Quizvraag

Welke bloedvaten zijn op de foto zichtbaar?
A
slagaders
B
haarvaten
C
aders
D
de aorta

Slide 17 - Quizvraag

In welke bloedvaten worden stoffen in het bloed opgenomen en aan organen afgegeven?
A
aders
B
haarvaten
C
slagaders
D
de holle aders

Slide 18 - Quizvraag

Wat is waar?

1. Slagaders: bloed van hart af
2. Aders: dun en weinig elastische wand
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar 2: nietwaar
D
1: nietwaar 2: waar

Slide 19 - Quizvraag


Wat zie je in de onderste afbeelding
A
slagaders
B
hartkleppen
C
goed werkende aderkleppen
D
slecht werkende aderkleppen

Slide 20 - Quizvraag

Leerdoel


1.  Je leert van het bloedvatenstelsel een aantal slagaders en aders

2. Je leert van bloedvaten het zuurstofstofgehalte

3. Je leert van bloedvaten wat de stroomrichting is



Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Link

Slide 23 - Tekstslide

je ziet de kamers van een hart van bovenaf,
bij het eerste plaatje zijn de hartkleppen gesloten, dit gebeurt tijdens het samentrekken van de kamer

Slide 24 - Tekstslide

In het tweede plaatje zijn de hartkleppen open en de halvemaanvormigekleppen gesloten, dit gebeurt tijdens de hartpauze en tijdens het samentrekken van de boezems

Slide 25 - Tekstslide

Nieren

Slide 26 - Tekstslide

Nierbekken
Deel van de nier waarin urine wordt verzameld

Slide 27 - Tekstslide

Nieren
  • de binnenste laag van de nieren heet het nierbekken
  • hier wordt de urine opgevangen en afgevoerd
nierbekken

Slide 28 - Tekstslide

De nieren
  • De nieren liggen in de buikholte, vlak onder het middenrif. 
  • De nieren halen afvalstoffen uit het bloed.
  • De nieren krijgen zuurstof en voedingsstoffen via de nierslagaders.
  • Het gezuiverde bloed stroomt weg uit de nieren via de nieraders

Slide 29 - Tekstslide

De afbeelding geeft onder andere een nier weer. Welke letter geeft het nierbekken aan?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 30 - Quizvraag

Wat is geen functie van de nieren?
A
Overtollige stoffen zoals water, zouten en vitamines verwijderen
B
Giftige stoffen zoals alcohol en medicijnen verwijderen
C
Overbodige stoffen zoals kleurstof verwijderen
D
Afbraakprodukten vanuit de lever zoals ureum verwijderen

Slide 31 - Quizvraag

Nieren
A
Nierschors: zitten miljoenen filtertjes
B
Niermerg: zitten miljoenen filtertjes
C
Nierbekken: zitten miljoenen filtertjes
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 32 - Quizvraag

De nierslagader is een slagader, loopt deze naar je nieren toe of van je nieren af?
A
naar je nieren toe
B
van je nieren af

Slide 33 - Quizvraag


Wat doen de nieren?
A
Afvalstoffen uit het bloed halen
B
Zuurstof aan het bloed toevoegen
C
Voedingstoffen aan het bloed toevoegen
D
Koolstofdioxide verwijderen

Slide 34 - Quizvraag

Wat halen je nieren niet uit je bloed?
A
Ureum
B
Hormonen
C
Water
D
Glucose

Slide 35 - Quizvraag

De nieren horen bij het
A
Verteringstelsel
B
Uitscheidingstelsel
C
Zenuwstelsel
D
Ademhalingstelsel

Slide 36 - Quizvraag