1. Je kunt beschrijven wat de drie mogelijke gevolgen van een kracht zijn.
2. Je kunt voor de zwaartekracht, de normaalkracht, de spierkracht, de veerkracht, de spankracht en de weerstandskrachten aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
3. Je kunt rekenen met de formules voor zwaartekracht en de veerkracht.
4. Je kunt de krachten op een voorwerp tekenen.
Slide 4 - Tekstslide
1. Je kunt beschrijven wat de drie mogelijke gevolgen van een kracht zijn.
Slide 5 - Tekstslide
Een kracht kan je niet zien, wel...
De vervorming
De versnelling of vertraging
De richtingsverandering
... die een kracht veroorzaakt
1. Je kunt beschrijven wat de drie mogelijke gevolgen van een kracht zijn.
Slide 6 - Tekstslide
4. Je kunt de krachten op een voorwerp tekenen.
Slide 7 - Tekstslide
Een kracht kan je tekenen als vector:
Aangrijpingspunt
Richting
Grootte
De schaal van de vector geef je aan met dit teken:
Dit spreek je uit als "komt overeen met".
4. Je kunt de krachten op een voorwerp tekenen.
Slide 8 - Tekstslide
2. Je kunt voor de
zwaartekracht,
normaalkracht,
spierkracht,
veerkracht,
spankracht
weerstandskrachten
aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
3. Je kunt rekenen met de formules voor zwaartekracht en de veerkracht.
Slide 9 - Tekstslide
2. Je kunt voor de
zwaartekracht,
normaalkracht,
spierkracht,
veerkracht,
spankracht
weerstandskrachten
aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
3. Je kunt rekenen met de formules voor zwaartekracht en de veerkracht.
Slide 10 - Tekstslide
2. Je kunt voor de zwaartekracht, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
Slide 11 - Tekstslide
2. Je kunt voor de zwaartekracht, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
Het zwaartepunt is de plek waarop de zwaartekracht aangrijpt.
Slide 12 - Tekstslide
2. Je kunt voor de zwaartekracht, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
Het zwaartepunt is de plek waarop de zwaartekracht aangrijpt.
Fz=m⋅g
Slide 13 - Tekstslide
2. Je kunt voor de zwaartekracht, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
Het zwaartepunt is de plek waarop de zwaartekracht aangrijpt.
Fz=m⋅g
3. Je kunt rekenen met de formules voor zwaartekracht.
Slide 14 - Tekstslide
2. Je kunt voor de normaalkracht, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
Slide 15 - Tekstslide
2. Je kunt voor de normaalkracht, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
Fz
Fz
Slide 16 - Tekstslide
2. Je kunt voor de normaalkracht, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
Fz
Fz
FN
FN
De normaalkracht duwt terug vanaf de grond.
De normaalkracht is even groot als de zwaartekracht*.
Slide 17 - Tekstslide
2. Je kunt voor de spankracht, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
Slide 18 - Tekstslide
2. Je kunt voor de spankracht, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
Fz
Fz
Slide 19 - Tekstslide
2. Je kunt voor de spankracht, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
Fz
Fz
Fspan
Fspan
De spankracht is de kracht in een touw wat een voorwerp op zijn plek houdt.
De spankracht is even groot als de zwaartekracht*.
Slide 20 - Tekstslide
2. Je kunt voor de weerstandskrachten, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
Slide 21 - Tekstslide
2. Je kunt voor de weerstandskrachten, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
Schuifweerstand
Rolweerstand
Luchtweerstand
Slide 22 - Tekstslide
2. Je kunt voor de weerstandskrachten, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
Schuifweerstand
Rolweerstand
Luchtweerstand
Slide 23 - Tekstslide
2. Je kunt voor de weerstandskrachten, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
Schuifweerstand
Rolweerstand
Luchtweerstand
Slide 24 - Tekstslide
2. Je kunt voor de weerstandskrachten, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
Schuifweerstand
Rolweerstand
Luchtweerstand
Slide 25 - Tekstslide
2. Je kunt voor de weerstandskrachten, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
Schuifweerstand
Rolweerstand
Luchtweerstand
is afhankelijk van
- de ruwheid van de ondergrond.
- de kracht die op het voorwerp wordt uitgeoefend.
Slide 26 - Tekstslide
2. Je kunt voor de weerstandskrachten, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
Schuifweerstand
Rolweerstand
Luchtweerstand
Slide 27 - Tekstslide
2. Je kunt voor de weerstandskrachten, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.
Schuifweerstand
Rolweerstand
Luchtweerstand
rijrichting
is afhankelijk van
- de band.
Slide 28 - Tekstslide
2. Je kunt voor de weerstandskrachten, aangeven op welk voorwerp ze waar aangrijpen, in welke richting ze werken en hoe groot ze zijn.