les 24, do 20 mei

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on va faire?
- corriger les devoirs (10 min)
- Bron F (10 min)
- Réviser grammaire C + bron F + voca A (20 min)

Les devoirs:
faire: ex. 8,9,10,11 
apprendre: voca FG 

Slide 2 - Tekstslide

Het bijv. nw zegt iets over het zelfstandig naamwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Als het zelfstandig naamwoord enkelvoud vrouwelijk is, moet je ook bij het bijvoeglijk naamwoord de vrouwelijke vorm in enkelvoud gebruiken.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Le T-shirt est ....(vert)
A
vert
B
verte
C
verts
D
vertes

Slide 5 - Quizvraag

La voiture est ....(bleu)
A
bleu
B
bleue
C
bleus
D
bleues

Slide 6 - Quizvraag

Les T-shirts sont ....(gris)
A
gris
B
grise
C
griss
D
grises

Slide 7 - Quizvraag

Claire est ....(petit)
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 8 - Quizvraag

Claire et Bart sont .... (petit)
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 9 - Quizvraag

La jupe est .... (rouge)
A
rouge
B
rougee
C
rouges
D
rougees

Slide 10 - Quizvraag

Paula est .... (nouveau)
A
nouveau
B
nouvelle
C
nouveaux
D
nouvelles

Slide 11 - Quizvraag

Les chiens sont .... (beau)
A
beau
B
belle
C
beaux
D
belles

Slide 12 - Quizvraag

61
A
soixante et un
B
soixante un

Slide 13 - Quizvraag

81
A
quatre-vingt-un
B
quatre-vingt-et-un

Slide 14 - Quizvraag

78
A
soixante-dixhuit
B
soixante-dix-huit

Slide 15 - Quizvraag

94
A
quatre-vingt-quatre
B
quatre-vingt-quatorze

Slide 16 - Quizvraag

100
A
cent
B
cente

Slide 17 - Quizvraag

2000
A
deux mille
B
deux milles

Slide 18 - Quizvraag

200
A
deux cent
B
deux cents

Slide 19 - Quizvraag

130
A
cent trente
B
trente cent

Slide 20 - Quizvraag

adorer
A
dol zijn op
B
kopen
C
vinden
D
uitstappen

Slide 21 - Quizvraag

dragen
A
trouver
B
jouer
C
acheter
D
porter

Slide 22 - Quizvraag

découvrir
A
kopen
B
uitstappen
C
ontdekken
D
binnen gaan

Slide 23 - Quizvraag

descendre
A
het kledingstuk
B
uitstappen, naar beneden gaan
C
de broek
D
binnen gaan

Slide 24 - Quizvraag

binnen gaan
A
le sac
B
entrer
C
acheter
D
jouer

Slide 25 - Quizvraag

les cheveux
A
het haar
B
de winkel
C
de broek
D
de hoofdstad

Slide 26 - Quizvraag