2a - Een kilo rundvlees kost 10.000 liter water. In dat getal zit ook het water dat nodig is voor het verbouwen van veevoer.
Waar of niet waar? Leg je keuze uit.
Slide 22 - Open vraag
2b - In een warm en droog klimaat is de waterbalans positief.
Waar of niet waar? Leg je keuze uit.
Slide 23 - Open vraag
2c - Een land met een droog klimaat moet veel oppervlakte- water of grondwater gebruiken als het watergebruik stijgt.
Waar of niet waar? Leg je keuze uit.
Slide 24 - Open vraag
2d. Je kunt het watergebruik veranderen door producten in de supermarkt te kopen die weinig water verbruiken.
Waar of niet waar? Leg je keuze uit.
Slide 25 - Open vraag
2e - Zuinig zijn met kraanwater levert de meeste waterbesparing op.
Waar of niet waar? Leg je keuze uit.
Slide 26 - Open vraag
3 - De watervoetafdruk van een land wordt bepaald door welvaart, eetgewoonten, klimaat en landbouwmethoden.
Bedenk bij elk begrip een voorbeeld waardoor het bijdraagt aan de totale watervoetafdruk. 1. Welvaart; 2. Eetgewoonten; 3. Klimaat en 4. Landbouwmethoden
Slide 27 - Open vraag
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
5b - Hoe groot is het Aralmeer?
Probeer via de atlas of het internet antwoord op deze vraag te vinden. Schrijf over en maak af: 1960: ongeveer ..... zo groot als Nederland. 2010: ongeveer ..... % van het Aralmeer is overgebleven.
Slide 30 - Open vraag
6a - Wat valt je op als je deze atlaskaart bekijkt?
Slide 31 - Open vraag
Slide 32 - Tekstslide
8a. Welke bronnen (1 t/m 7) gaan over de beschikbaarheid van water? En welke over het watergebruik?
Slide 33 - Open vraag
8b - Wat is een voorbeeld van een relatie tussen twee (of meer) gebieden in paragraaf 4 en is dat een interne of externe relatie?
Slide 34 - Open vraag
Watervoetafdruk per inwoner.
Slide 35 - Tekstslide
9bc - Hoe scoren beide landen ten opzichte van het wereldgemiddelde? Kan je hier een verklaring voor geven?