H1 Quiztest Milieu - H1
1 / 63
Lesduur is: 60 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 2 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 3 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 4 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 5 - Video
Deze slide heeft geen instructies
Slide 6 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Waarom heet dit hoofdstuk
LAAT NOG WAT OVER
LAAT NOG WAT OVER
Slide 7 - Open vraag
LAAT
Is groene stroom duurzame energie?
A
ja
B
nee
Slide 8 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Hoe noem je de groei van de productie?
A
kapitaalintensief
B
economische groei
C
arbeidsproductiviteit
Slide 9 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wanneer stijgt de consumptie?
A
Bij toename van het aantal sterfgevallen
B
Bij toename van de afvalberg
C
Bij stijging van het gemiddelde inkomen
Slide 10 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is NIET nodig voor economische groei?
A
Een bedrijf neemt extra personeel aan
B
Een bedrijf koopt meer machines
C
Een bedrijf bouwt een extra bedrijfshal
D
Een bedrijf ontslaat de helft van het personeel
Slide 11 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Voor bedrijven is het goedkoper om ................... te produceren
A
milieuvriendelijk
B
duurzaam
C
milieuonvriendelijk
Slide 12 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Productie levert milieuschade op. Wat is waar over milieuschade?
A
Milieuschade is direct merkbaar
B
Herstellen is onmogelijk
C
Milieuschade is niet direct merkbaar
Slide 13 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is een gevolg van milieuschade?
A
Leefgebieden van dieren verdwijnen
B
In de zomer mag je niet zwemmen in het zwembad
C
Mensen hebben geen geld meer om naar het buitenland op vakantie te gaan
Slide 14 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Geld dat de overheid vraagt van consumenten en producenten om milieuonvriendelijk gedrag af te remmen noem je:
A
milieuheffing
B
maatschappelijke baten
C
biologische productie
Slide 15 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wanneer remt de natuur de economische groei?
A
Als er gebrek is aan grondstoffen en ruimte.
B
Als er gebrek is aan ruimte.
C
Als er gebrek is aan grondstoffen.
Slide 16 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Niet alle consumenten kopen biologische producten. Waarom niet?
A
Biologische producten zijn niet zo lekker.
B
Biologische producten zijn moeilijk te krijgen.
C
Biologische producten zijn duurder.
Slide 17 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Rik moet naar de garage om de katalysator in zijn auto te laten vervangen. Waarom heeft de overheid een katalysator verplicht gesteld?
A
Om de verkoop van katalysatoren te verhogen.
B
Om de werkgelegenheid te stimuleren
C
Om luchtvervuiling te voorkomen.
Slide 18 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Waarom is een visser bang om over te schakelen op milieuvriendelijke productie?
A
Hij wil graag duurzaam produceren.
B
Hij is bang dat zijn bedrijfskosten stijgen.
Slide 19 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
milieuvervuiling door uitlaatgassen zijn maatschappelijke kosten (het kost de maatschappij geld)
A
ja
B
nee
Slide 20 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wanneer er illegaal afval wordt gedumpt, moet de maatschappij dit betalen:
A
dit klopt niet, dat moet de vervuiler betalen.
B
dit klopt, want de vervuiler is niet bekend.
Slide 21 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 22 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Arbeidsproductiviteit neemt toe door goede scholing:
A
juist
B
onjuist
C
maakt niets uit
Slide 23 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Niet alle bedrijven produceren milieuvriendelijk. Welk bedrijf produceert milieuvriendelijk?
A
Schoonmaakbedrijf De Poetslap maakt schoon met chloor en spiritus.
B
Taxibedrijf Smulders rijdt alleen met hybride auto's.
C
Boer Simon heeft op zijn bedrijf een mestoverschot.
Slide 24 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Op welke manier kan de overheid milieuvriendelijk produceren stimuleren?
A
Subsidie geven voor de isolatie van bedrijfsgebouwen.
B
Verlagen van de benzineprijs.
C
De aanschafprijs van zonnepanelen verhogen.
D
De verwijderingsbijdrage op afvalstoffen verhogen.
Slide 25 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat betekent het uitsterven van vissoorten voor de economische groei?
A
De economische groei stijgt.
B
De economische groei daalt.
C
De economische groei verandert niet.
Slide 26 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Bij duurzaam toerisme houd je rekening met
A
het milieu
B
de natuur
C
milieu, natuur, cultuur en bevolking
D
goedkoop reizen
Slide 27 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is het verschil tussen gangbare en biologische productie?
A
Gangbare productie is goedkoper dan biologische.
B
Biologische productie is goedkoper dan gangbare.
Slide 28 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Uit veel schoorstenen van fabrieken komt rook met schadelijke stoffen, dit is
A
bodemvervuiling
B
luchtvervuiling
C
watervervuiling
Slide 29 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Zijn zonlicht, windkracht en biomassa duurzame energie?
A
nee
B
ja
Slide 30 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wanneer meer automobilisten een elektrische auto gaan rijden wordt de luchtkwaliteit
A
beter
B
slechter
Slide 31 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Als, door milieu-onvriendelijk produceren, luchtvervuiling ontstaat, is sprake van
A
subsidie
B
maatschappelijke kosten
Slide 32 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Als diersoorten uitsterven, is sprake van maatschappelijke
A
maatschappelijke kosten
B
maatschappelijke baten
Slide 33 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Voor de productie van houten meubelen is hardhout nodig. Hardhout wordt steeds schaarser. Dit betekent:
A
De vraag naar hardhout daalt
B
Er is steeds minder hardhout beschikbaar.
C
De prijs voor hardhout daalt.
Slide 34 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Als je de vaatwasser gebruikt en het water loost, doe je mee aan
A
Bodemvervuiling
B
Luchtvervuiling
C
Watervervuiling
Slide 35 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Hoe kan de overheid milieuproblemen aanpakken?
A
Door het scheiden van afval beter te promoten.
B
Door meer belasting te heffen op producten die slecht zijn voor het milieu.
C
Door wetten en regels op te stellen over CO2 uitstoot bij bedrijven.
D
Alle drie de antwoorden zijn goed.
Slide 36 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wanneer er door een economische crisis minder wordt geproduceerd, wordt de luchtkwaliteit
A
beter
B
slechter
Slide 37 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Leon wil thuis beter op het milieu gaan letten. Op welke manier kan hij dat doen?
A
Door dingen een keer te gebruiken
B
Door afval te scheiden.
C
Door veel zelf te doen.
D
Door de goedkoopste producten te gebruiken.
Slide 38 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Waarom zijn plastic tasjes slecht voor het milieu?
A
Plastic is een kunststof, dieren kunnen er in stikken.
B
Plastic is een natuurlijke stof, die niet wordt afgebroken in de natuur
C
Plastic is een kunststof, waardoor het niet wordt afgebroken in de natuur
D
Plastic vormt groepjes in de zee waar giraffen ziek van worden
Slide 39 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
In welk geval werkt de consument NIET mee aan een beter milieu?
A
Spullen te koop aanbieden op Marktplaats.
B
Hout kopen met het FSC-keurmerk.
C
Met de trein reizen.
D
De verwarming hoog zetten en de ramen openen.
Slide 40 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat betekent duurzaam produceren?
A
Dat je nu in je behoefte kunt voorzien, maar ook denkt aan de toekomst.
B
Dat je geen afval meer aanbiedt.
C
Dat je zo min mogelijk vlees eet.
D
Dat je niet meer met de auto mag reizen.
Slide 41 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat wil de overheid bereiken met subsidies?
A
Dat consumenten meer gesubsidieerde producten en diensten gebruiken.
B
Dat het milieu verbetert.
C
Dat consumenten minder gesubsidieerde producten en diensten gebruiken.
D
Dat de overheid een extra inkomstenbron heeft.
Slide 42 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat betekent hergebruik (recycling)?
A
Nieuwe producten maken van andere producten.
B
Zo min mogelijk weggooien, maar producten langer gebruiken.
C
Het maken van nieuwe producten uit afval.
D
Duurzaam leven.
Slide 43 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Rosa heeft oude spullen te koop gezet op Marktplaats. Waarom is dit goed voor het milieu?
A
Door hergebruik krijgen spullen een kortere levensduur.
B
Door hergebruik ontstaat er meer afval.
C
Door hergebruik krijgen spullen een langere levensduur.
Slide 44 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Kristel heeft een koffiebranderij. De buurt klaagt over de stank. Kristel laat een geurfilter plaatsen op de luchtafvoer. Hierdoor:
A
dalen de bedrijfskosten en de maatschappelijke kosten.
B
stijgen de bedrijfskosten en dalen de maatschappelijke kosten.
C
dalen de bedrijfskosten en stijgen de maatschappelijke kosten.
Slide 45 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Als een bedrijf de maatschappelijke kosten meetelt, dan is het bedrijf
A
milieuvriendelijk.
B
milieuonvriendelijk.
Slide 46 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 47 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Bereken de stijging, groei, afname, daling in procenten.
De formule is:
De formule is:
A
nieuw-oud : oud x 100=
B
(nieuw-oud):oud x 100=
C
(oud-nieuw) : 100=
Slide 48 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Bram verdient in 2008 €1.700 per maand en in 2009 €1.800 per maand. Met hoeveel procent is zijn inkomen per maand gestegen?
A
(€1800-€1700):€1700 x 100=
B
€1800-€1700:1700 x 100=
Slide 49 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
In 2005 verdiende John €20 000.
In 2010 verdiende hij €38 000.
Hoeveel procent is zijn inkomen toegenomen?
In 2010 verdiende hij €38 000.
Hoeveel procent is zijn inkomen toegenomen?
Slide 50 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Hoeveel procent van ...... is.......
De formule hiervoor is
De formule hiervoor is
A
geheel : deel =
B
..... : 100 =
C
deel : geheel x 100 = ...%
D
Er is geen formule voor
Slide 51 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
In totaal zijn 750 broden verkocht.
Hiervan zijn er 300 bruine broden.
Hoeveel procent verkochte broden is bruin brood?
Hiervan zijn er 300 bruine broden.
Hoeveel procent verkochte broden is bruin brood?
A
705 :350 =
B
300 x 100% : 750 = 40 %
C
300 : 750 x 100% = 40 %
Slide 52 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
In 2000 waren er 15,9 miljoen inwoners in NL. In 2010 waren er 16,6 miljoen inwoners. Hoeveel kwamen er tussen 2000 en 2010 bij?
A
70 000 inwoners
B
7 miljoen inwoners
C
7 000 000 inwoners
D
700 000 inwoners
Slide 53 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
De beroepsbevolking bestaat uit 7,5 miljoen mensen. Daarvan is 4,7 % bouwvakker.
Hoeveel bouwvakkers zijn dat?
Hoeveel bouwvakkers zijn dat?
Slide 54 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
In 2000 15,9 miljoen inwoners
In 2010 16,6 miljoen inwoners.
Hoeveel kwamen er tussen 2000 en 2010 bij?
In 2010 16,6 miljoen inwoners.
Hoeveel kwamen er tussen 2000 en 2010 bij?
Slide 55 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 56 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Heb je deze quiz-toets goed gemaakt denk je?
Slide 57 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Hoe komt het dat je deze quiz-toets wel / niet goed hebt gemaakt
Slide 58 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 59 - Video
Deze slide heeft geen instructies
Slide 60 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 61 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Doordat de wegen drukker worden, wordt de luchtkwaliteit
A
beter.
B
slechter.
Slide 62 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Garages moeten speciale maatregelen treffen om olie te verversen. Dit gaat om:
A
bodemvervuiling.
B
Luchtvervuiling.
C
watervervuiling.
Slide 63 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
