4V - Kapitel 1 zwak werkwoord + persoonlijk voornaamwoord

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Kapitel 1

Grammatik

Schwache Verben und Personalpronomen (1., 3. & 4. Fall)

Lesdoelen

- Ik kan de persoonlijk vnw. in zinnen toepassen a.d.h.v. het bepalen van de naamvallen.

Hausaufgaben

Seite 36

Aufgaben 42+43

Lernen: Lektion 5 + Personalpronomen

Gibt es Fragen?

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord

ik

jij

hij

zij e.v.

wij

jullie

het

u

zij

ich

ihr

er

es

wir

du

sie e.v

Sie

sie

Sleep het Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3E nv.

mij

jou

hem

jullie

haar

ons

het

hen

u

mir

uns

ihm

ihm

ihr

dir

euch

ihnen

Ihnen

Wat wordt de vorm van het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval? Sleep het juiste antwoord.

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

euch

mich

dich

ihn/sie/es

uns

sie/Sie

Maak een keuze!

Kennst du ihn / er

1. ihn
2. er

Maak een keuze!

Der Preis ist € 20,-, ich finde es / er / ihn zu hoch.

1. er
2. ihn
3. es

Maak een keuze!

Peter und Petra, ich lade ihr / euch / sie ein.

1. ihr
2. euch
3. sie

Gehst du mit (hem) ______
in die Disko?

1. er
2. ihm
3. ihn

Ist das Geschenk für (jullie) ______?

1. ihr
2. euch
3. sie

Die Geschichte geht um (hen) _____.

1. ihn
2. sie
3. Sie
4. ihr

voorzetsels 3e naamval

voorzetsels 4e naamval

mit

entlang

durch

bei

seit

um

gegenüber

bis

von

nach

zu

aus

für

ohne

gegen

Ergänze die fehlenden Wörter.
Wir beginnen das Treffen nicht (zonder u).

Ergänze die fehlenden Wörter.
Das Treffen kann doch (bij mij) stattfinden(=plaatsvinden)?

Vragend voornaamwoord in de juiste naamval:
Für w.... hast du diese Geschenke gekauft?

1. wer
2. wen
3. wem
4. wessen

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
Wat betekent 'voor hem' in het Duits?

1. für ihn
2. um dich
3. ohne Sie
4. für sie

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
Wat is 'om jullie' in het Duits?

1. für dich
2. um euch
3. ohne mich
4. ohne ihn

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de eerste naamval voor?

1. gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. persoonsvorm

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de vierde naamval voor?

1. gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de derde naamval voor?

1. gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Kennst (jij)..... (hem) .....?

1. du - ihn
2. du - ihm
3. dir - ihn
4. dich - ihm

Hast du ..... (mij) gesehen?

1. ich
2. mir
3. mich
4. mein

Wer hat ..... (jullie) gestern so viel Hausaufgaben gegeben? Das war Frau Schmidt.

1. ihr
2. euch
3. ihnen
4. euer

Hat sie ...(u) das Geld gegeben?

1. ihnen
2. Ihr
3. Ihnen
4. Sie

Hausaufgaben für Dienstag

Lernen: Lektion 6 (nur die Wörter!) und 7