Het interbellum oefentoets

Oefentoets hoofdstuk 2
Deze oefentoets is gemaakt om je kennis te testen. Je echte toets gaat er anders uit zien, met meer bronnen en open vragen.  
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Oefentoets hoofdstuk 2
Deze oefentoets is gemaakt om je kennis te testen. Je echte toets gaat er anders uit zien, met meer bronnen en open vragen.  

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een consumptiemaatschappij?
A
Maatschappij waarin mensen spullen kunnen kopen voor een aangenaam leven
B
Maatschappij van liefdadigheid
C
Maatschappij waarin niet geleend mag worden
D
De jaren 20

Slide 2 - Quizvraag

Welk effect had de lopende band op nieuwe producten?

Slide 3 - Open vraag

Wat was het gevolg van het Dawesplan?
A
Massale werkloosheid
B
Opkomst van Hitler en NSDAP
C
Verbeterde economische situatie
D
Hyperinflatie

Slide 4 - Quizvraag

In de jaren '20 kochten Amerikanen aandelen met geleend geld
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Wat is één van de oorzaken van de Beurskrach?
A
Duitsland heeft te grote schulden
B
Overproductie
C
Amerikanen verkopen hun aandelen niet meer
D
Amerikanen kochten massaal aandelen

Slide 6 - Quizvraag

Wat gebeurt er als er extra geld wordt bijgedrukt?
A
Prijzen dalen
B
Prijzen stijgen

Slide 7 - Quizvraag

Drie gebeurtenissen:
1. Hitler komt aan de macht
2.De Fransen bezetten het Ruhrgebied
3.De beurskrach

Wat is de goede volgorde? Begin bij het langst geleden.
A
1-2-3
B
2-3-1
C
3-1-2
D
3-2-1

Slide 8 - Quizvraag

Welke bewering over de bron hiernaast is juist?
A
Hitler heeft de Vrede van Versailles gemaakt
B
De Vrede van Versailles is goed voor Duitsland
C
De Vrede van Versailles heeft de macht van Hitler vergroot
D
De Vrede van Versailles is niet door Duitsland ondertekend

Slide 9 - Quizvraag

Uit welk jaartal komt deze bron?
A
Net na 1919
B
Net na 1929
C
Net na 1939
D
Net na 1945

Slide 10 - Quizvraag

Wat past niet bij het Stalinisme?
A
Schijnprocessen
B
Totalitaire staat
C
Vijjarenplannen
D
Vrije markteconomie

Slide 11 - Quizvraag

Leg aan de hand van deze afbeelding uit wat 'persoonsverheerlijking' is.

Slide 12 - Open vraag

Wat hield de collectivisatie door Stalin in de landbouw in?

Slide 13 - Open vraag

Wat was Stalinisme?
A
Een vredesverdrag tussen de Sovjet-Unie en Duitsland
B
Een politieke ideologie van Jozef Stalin
C
Een religieuze stroming in Rusland
D
Een vorm van abstracte kunst

Slide 14 - Quizvraag


→Geef met een onderdeel van het schilderij aan, dat het schilderij bedoeld is als propaganda voor Hitler.

Slide 15 - Open vraag

Wat is een kenmerk van de NSDAP? Maak de zin af:

De NSDAP is een partij …
A
...die voor een dictatuur is
B
...die voor samenwerking is met andere partijen.
C
...die voor vrijheid van meningsuiting is.
D
...die voor vrije verkiezingen is.

Slide 16 - Quizvraag

Wat bedoelen we met het Interbellum?
A
Dat is de periode voor de Eerste Wereldoorlog
B
Dat is de periode tussen de wereldoorlogen in.
C
Dat is de periode na de Tweede Wereldoorlog.
D
Dat is een andere naam voor de Industriële Revolutie.

Slide 17 - Quizvraag

Censuur is ...
A
Het vervangen van alle mensen die het oneens zijn met de Nazi's
B
Overgave
C
Het controleren van alle media
D
Het opdringen van ideeën

Slide 18 - Quizvraag

Hieronder staan kenmerken van fascisme/nazisme welke hoort alleen bij nazisme!
A
Racisme
B
1 Sterke leider
C
Geweld is goed
D
Nationalisme

Slide 19 - Quizvraag

De PNF hoort bij ...
A
Mussolini
B
Hitler
C
Stalin

Slide 20 - Quizvraag

De NSDAP hoort bij ...
A
Mussolini
B
Hitler
C
Stalin

Slide 21 - Quizvraag

De CPSU hoort bij ...
A
Mussolini
B
Hitler
C
Stalin

Slide 22 - Quizvraag

Welk begrip hoort NIET bij fascisme?
A
Verheerlijking leider
B
Censuur
C
Rassenleer
D
Extreem nationalisme

Slide 23 - Quizvraag

Verheerlijking leider, geheime politie, eenpartijstaat en gelijkschakeling hoort bij alle drie: c, f en ns.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Klasseloze samenleving + gelijkheid hoort bij ...
A
Nationaalsocialisme
B
Communisme
C
Fascisme

Slide 25 - Quizvraag

Fascisme
Nationaalsocialisme
Communisme
Radicale socialistische politieke beweging.
antidemocratische, totalitaire, geweldadige en extreem nationalistische politieke beweging.
Antidemocratische ,totalitaire, geweldadige , extreem nationalistische en racistische politieke beweging.

Slide 26 - Sleepvraag

wie is deze man en wat voor symbool heeft hij om zijn arm
A
Adolf Hitler, kruis
B
Von Hindenburg, hakenkruis
C
Von Hindenburg, Cirkel met een kruis
D
Adolf Hitler, hakenkruis

Slide 27 - Quizvraag

Welk symbool wordt vaak geassocieerd met het communisme?
A
De aderlaar
B
Het kruis
C
De olijftak
D
De hamer en sikkel

Slide 28 - Quizvraag

Welk begrip wordt gebruikt om het beïnvloeden van de jeugd aan te geven?

Slide 29 - Open vraag

Wat wordt bedoeld met antisemitisme?

Slide 30 - Open vraag

Geef eens een voorbeeld hoe antisemitisme of de rassenleer in de praktijk werd gebracht door Hitler en zijn partij.

Slide 31 - Open vraag

Wat is de dolkstootlegende?
A
Complottheorie dat Frankrijk de oorlog niet had verloren als ze door hadden gevochten
B
Complottheorie dat de Duitse legerleiding ontvoerd was door de Fransen
C
Complottheorie dat de Duitse ministers de vrede sloten zonder overleg met de legerleiding
D
Complottheorie dat de Duitse legerleiding de vrede had getekend zonder overleg met de Duitse Keizer

Slide 32 - Quizvraag

Gebruik de bron.

In welk jaar is deze foto gemaakt?

A
1930
B
1933
C
1936
D
1939

Slide 33 - Quizvraag

Wat is verzuiling?
A
Opdeling van de samenleving door de overheid
B
Opdeling van de samenleving in verschillende geloven
C
Opdeling van de samenleving in verschillende groepen
D
De behoefte om zuilen te bouwen in Nederland

Slide 34 - Quizvraag

Wanneer begon de verzuiling in Nederland?
A
Middeleeuwen
B
Late 19e eeuw
C
17e eeuw
D
Vroege 20e eeuw

Slide 35 - Quizvraag

Wat bedoelen we met "aanpassingspolitiek"?
A
aanpassing van de dalende uitgaven aan de overheidsinkomsten
B
aanpassing van de belasting aan de dalende inkomsten
C
aanpassing van de overheidsuitgaven aan de stijgende inkomsten
D
aanpassing van overheidsuitgaven aan dalende inkomsten

Slide 36 - Quizvraag

Van wie was de aanpassingspolitiek? En heeft deze politiek geholpen?

Slide 37 - Open vraag