How to improve your reading skills

How to improve 
your reading skills
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

How to improve 
your reading skills

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke leesstrategieën
ken je nog?
Denk aan je worksheet!
timer
1:00

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leesstrategieën
Wat is een leesstrategie? = hoe je een tekst leest.


- skimmen
- scannen
- intensief lezen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leesstrategieën
How do you know which one to use? 
 
lees eerst de vraag, bepaal wat voor soort informatie je nodig hebt en waar in de tekst je het kunt vinden. 


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Leesstrategieën
Skimmen: vlot doorlezen, begrijpen, onderwerp vastzetten
Scannen: bekijken en vinden, als een woordzoeker
Intensief: alles goed lezen, de volledige tekst begrijpen/kunnen gebruiken

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In deze LessonUp
  • leesstrategieën
- skimmen, scannen, intensief lezen

  • tekstdoelen
-amuseren, overtuigen, informeren, activeren, instrueren
  • vraagtypes
  • woordstrategieën


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Skimmen, scannen, intensief

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Scannen!

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Skimmen, scannen, intensief

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Intensief!

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees onderstaande leessituaties. Welke leesstrategie pas je toe?
Situatie 1: 
Om 07.00 uur valt de krant door de brievenbus. Voordat je naar school gaat, wil je snel weten wat het belangrijkste nieuws is. 
Situatie 2: 
Voor biologie moet je een werkstuk maken over klimaatverandering. Je hebt op een internet een tekst gevonden over het klimaat. Je wilt weten of je de tekst kunt gebruiken.
Situatie 3: 
Je hebt morgen een toets over politieke besluitvormingen. Je leest de tekst in je boek maatschappijleer.
Situatie 4:
Je wilt een pretpark bezoeken en bent benieuwd naar de prijzen. Je bezoek de website van het pretpark.
Skimmen
Skimmen
Intensief
Scannen
Intensief

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Oriënterend lezen
Je begint altijd orienterend
  • Bedoeld om een eerste indruk te krijgen
  • Lay-out: chat, krantenartikel, menu, boodschappenlijst etc.
  • Eerste indruk: titel, tussenkopjes, plaatjes
  • Verwachtingen: waar gaat het over, wat weet je al?

Dit doe je altijd van te voren

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Skimmen

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Skimmen (globaal lezen)
  • Je leest de tekst snel door om erachter te komen waar deze over gaat.
  • Maak je niet druk om moeilijke woorden.
  • Probeer de grote lijnen te snappen, de details doen er (nog) niet toe.
  • Kijk naar opvallende stukjes 
  • Lees van iedere alinea de eerste en de laatste zin. 
  • Je gebruikt skimmen bij vragen die gaan over de hele tekst, je zoekt naar aanwijzingen voor het antwoord. 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Scannen

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Scannen (zoekend lezen)
Scannen: zoeken naar bepaalde informatie, 
bijvoorbeeld in welk jaar iets gebeurde of hoeveel iets kost. 
De rest van de tekst hoef je dan niet te lezen.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. How much discount do you get off printers?
A
80%
B
50%
C
25%
D
30%

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. The sale begins on....
A
16 May
B
25 April
C
17 May
D
24 April

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. There is a big ........ sale.
A
Shop
B
Warehouse
C
Storage

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Intensief lezen

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Intensief lezen

Intensief lezen: de hele tekst regel voor regel doorlezen

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 28 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Welke tekstdoelen zijn er?
timer
1:00

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekstdoelen
Ask yourself: Waarom schrijven ze dit eigenlijk?

Je spreekt van amuseren als een tekst de lezers wil vermaken.
Als een tekst de lezers iets wil vertellen, spreek je van een informatieve tekst of van informeren.
Een tekst heeft als doel overtuigen als de schrijver wil dat de lezer de mening van de schrijver overneemt.
Als het doel overhalen is, probeert de schrijver de lezers wel of niet iets te laten doen. Het doel is de lezers te activeren.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekstdoelen
Ask yourself: Waarom schrijven ze dit eigenlijk?
- Informeren zoals bij gebruiksaanwijzing, instructie
studieboek, folder, recept
nieuwsbericht, geboortekaartje
- Amuseren  zoals bij roman, strip, kort verhaal
mop, column
-Activeren (overhalen) zoals bij reclamefolder, advertentie
uitnodiging, affiche
- Overtuigen zoals bij ingezonden brief, sommige columns

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordstrategieën

  1. Bekijk eerst of je de betekenis kunt raden door de andere woorden (in context)

  2. Bekijk of het woord op een ander woord lijkt bijvoorbeeld uit een andere taal. 
  3. Hak het woord in stukjes? Komt een deel van het woord je bekend voor?

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordenboek tips

  1. Zoek het basiswoord. (slow ipv slowly, extend ipv extended)
  2. Let op: Er staan vaak meerdere betekenissen.
    Kijk dan goed naar het onderwerp van de tekst.
  3. Straks in de bovenbouw zal je vaker met een woordenboek gaan oefenen, maar zeker nu ook doen! Oefen met het woordenboek! Het klinkt kinderachtig, maar zorg ervoor dat het alfabet goed in je hoofd zit, zodat je de woorden snel kunt opzoeken. 

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Kind of questions
- Multiple choice question
- Open question
- Gap question
- Statement question (true/false, juist/onjuist)

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meerkeuzevragen
  1. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
  2. Wat weet je al van het onderwerp?
  3. Bekijk de vragen die bij de tekst horen.
  4. Skim and scan de tekst.
  5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
  6. Lees de vraag en de bijbehorende alinea.



Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meerkeuzevragen
  1. Let op de eerste en laatste zin van de alinea. ( vaak de hoofdgedachte). 
  2. Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc. 
  3. Wat is je eigen antwoord? 
  4. Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt. 
  5. Onderstreep het gedeelte dat overeenkomt met jouw gekozen antwoord. 
  6. Komt  het onderstreepte tekstgedeelte overeen met je antwoord? 
    7. Als je het antwoord niet weet. Streep foute antwoorden weg.

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 40 - Video

Deze slide heeft geen instructies

What question type do you find
the most difficult?

Slide 41 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Multiple choice
Step-by-step
1. Read the question. Not the answers! Any useful information? 
2. In the example you can see that you have to look at paragraph 1. Read paragraph 1, nothing more! Mark signal words.
3. Try to answer the question for yourself,
4, Now read the answers. 
5. Which ones are nonsense?  Cross them out.
6. Choose your answer.



Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

How does the writer introduce the phenomenon ''Slow TV'' in paragraph 1? By describing what it is and...
A
explaining why so many people like it.
B
Giving examples that prove its popularity.
C
Persuading readers to also watch it.
D
Stressing that it is an innovative programme.

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Explanation
1. Signal words: The first instance, its sequel,since then, and. 

2. A vraagt om een explanation (reden / oorzaak ) maar er staat nergens because, as, for etc. A valt dus af.

3. C gaat over persuading (overtuigen). Er staat nergens aan overtuiging. C valt af.

4. D gaat over een innovative programme. Ook dat is niet te vinden in de tekst. D valt at

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

How did Alexander Beck become a model?
A scout approached him
A
A after having watched Alexander working in a restaurant.
B
after he had seen Alexander walking in the streets.
C
when Alexander paraded around in fashion hotspots.
D
when he had seen snapshots Alexander had sent to an agency.

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Explanation
1. Signaal woord: When 
2. Answer A involves a restaurant. Restaurant is not mentioned.
3. Answer C involves fashion hotspots. Fashion hospots aren't mentioned.
4. Answer D mentions snapshots. Snapshots haven't been mentioned. 

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adviezen

  1. Brede belangstelling helpt - lees de krant, volg het nieuws. Kijk bijvoorbeeld elke dag newsround. 
  2. Lees Engelse boeken, artikelen.
  3. Brede woordenschat maakt teksten lezen gemakkelijker. Bestudeer woordenlijsten. GOOGLE! Ook woordenlijsten van signaalwoorden!




Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Signal words:
 
  • Reden / Oorzaak    (As-because-for-since)
  • Tegenstelling        (although – besides – but – however- still - yet)
  • Doel            (in order to – so that – to)
  • Voorwaarde        (if (only) – provided – unless)
  • Tijd            (after–as–before–meanwhile–once –since,)
  • Gevolg            (after all-as a result-consequently-)
  • Uitbreiding        (and–besides-too-also-even-in addition,)
  • Vergelijking     (as well as-for example-likewise-similarly,)


Slide 48 - Tekstslide

Signaal woorden uit je hoofd leren en hun betekenis en doel = beter tekstbegrip.
(zie tekst 6 pagina 9 vraag 10 en 14)
Handige sites om te oefenen!
- readtheory.org
- examenblad.nl niveau BB/KB in de 2e klas werkend naar GL/TL
- https://learnenglishteens.britishcouncil.org/skills/reading 
Je kunt op deze site ook aan de andere vaardigheden werken
- https://www.bbc.co.uk/newsround

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

good luck in the testweek!

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies