V5 BEELDSPRAAK

Beeldspraak
Aantrekkelijk formuleren paragraaf 2.4
(p.199)
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Beeldspraak
Aantrekkelijk formuleren paragraaf 2.4
(p.199)

Slide 1 - Tekstslide

Beeldspraak
deel 1

Slide 2 - Tekstslide

beeldspraak
- vergelijking (met als)
- asyndetische vergelijking
- metafoor
- personificatie
- allegorie
- synesthesie
- metonymia

Slide 3 - Tekstslide

Vergelijking
Een vergelijking is een vorm van beeldspraak.

Dat betekent dat je iets beschrijft (het object) door het te vergelijken met iets anders (het beeld). 

De meest bekende vergelijkingen zijn de vaste vergelijkingen:
zo.... als een ....

Slide 4 - Tekstslide

Vergelijking: zo ..... 

Vergelijking: zo ..... 

Slide 5 - Tekstslide

Asyndetische vergelijking
Dit is een vergelijking zonder een verbindingswoord tussen beeld en object.

Vergelijking: Hij is zo sterk als een beer.
Asyndetische vergelijking: Hij, een beer, kan dat wel tillen. 
Bij een asyndetische vergelijking wordt het verbindingswoord tussen beeld en object weggelaten (als, zoals, lijken)

Slide 6 - Tekstslide

Metafoor
Een vergelijking zonder verbindingswoord en zonder object
Voorbeeld:
  • Als student woonde ik in een zwijnenstal.
Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn ook vaak metaforen
Voorbeeld:
  • Daar komt de aap uit mouw.

Slide 7 - Tekstslide

Metafoor of vergelijking?
  1. Mijn nichtje is echt een blij ei!
  2. Valt die dictator vandaag uit?
  3. Wat een varkenshok!
  4. Jij bent net een kameleon.
  5. Ik krijg een punthoofd van jouw gedrag.
  6. Dat slaat als een tang op een varken.
  7. Is dat heilige boontje ook nagebleven?


Slide 8 - Tekstslide

Metafoor of vergelijking?
  1. Mijn nichtje is echt een blij ei!
  2. Valt die dictator vandaag uit?
  3. Wat een varkenshok!
  4. Jij bent net een kameleon.
  5. Ik krijg een punthoofd van jouw gedrag.
  6. Dat slaat als een tang op een varken.
  7. Is dat heilige boontje ook nagebleven?


  1. Vergelijking
  2. Metafoor
  3. Metafoor
  4. Vergelijking
  5. Metafoor
  6. Vergelijking
  7. Metafoor

Slide 9 - Tekstslide

Personificatie
Bij een personificatie geef je een voorwerp dat eigenlijk niet leeft, menselijke eigenschappen. 

De toekomst lacht me tegemoet -> de toekomst kan niet lachen, dus personificatie
Het schip danst op de golven -> een schip kan niet dansen, dus personificatie

Slide 10 - Tekstslide

Bij een vergelijking heb je....
A
een object (de werkelijkheid) en een subject (beeld)
B
alleen maar een beeld
C
een kenmerk van een persoon op een levenloos ding
D
alleen maar een object

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een metafoor?
A
Er worden twee zaken genoemd
B
Een voorwerp krijgt een menselijke eigenschap
C
Alleen het beeld wordt genoemd, je moet het object zelf bedenken
D
Een ander woord voor beeldspraak

Slide 12 - Quizvraag

Bij een metafoor heb je....
A
Alleen maar een beeld
B
Een beeld en de werkelijkheid
C
altijd het woordje ALS

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een personificatie?
A
object wordt vervangen door een beeld
B
beeld en object wordt met elkaar vergeleken
C
een levenloos ding een menselijke eigenschap geven

Slide 14 - Quizvraag

Vergelijking, metafoor of personificatie?

Hij gedraagt zich als een klein kind.

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 15 - Quizvraag

Vergelijking, metafoor of personificatie?

De hekkensluiter in de eredivisie zal sowieso degraderen.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 16 - Quizvraag

Vergelijking, metafoor of personificatie?

Mijn fietslampje weigerde dienst.
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 17 - Quizvraag

Vergelijking, metafoor of personificatie?

De appel valt niet ver van de boom.

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 18 - Quizvraag

Vergelijking, metafoor of personificatie?

Het gevaar loert op elke straathoek.

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 19 - Quizvraag

Vergelijking, metafoor of personificatie?

"Dat oude dametje is zo mager als een lat."
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 20 - Quizvraag

Wat is hier een metafoor?
A
Mijn opa rookte als een schoorsteen
B
Het schip danste op de golven
C
Niemand wil vriendin zijn met zo'n heks

Slide 21 - Quizvraag

Beeldspraak
deel 2

Slide 22 - Tekstslide

Allegorie

- verhaal of gedicht volledig gebaseerd      op een metafoor
- wil de mens iets leren
- werd veel gebruikt in o.a. de middeleeuwen 'Elckerlijc'

Slide 23 - Tekstslide

Synesthesie
Synesthesie is een stijlfiguur waarbij een combinatie van de indrukken van verschillende zintuigen in uitdrukkingen wordt gebruikt. Synesthesie kan worden gezien als een bijzondere vorm van de metafoor:

schreeuwende kleuren, bittere woorden, warme stem.

Slide 24 - Tekstslide

Metonymia
  • Metonymia: verband tussen object en beeld

deel-geheel 
Neem maar een bloemetje mee.
geheel-deel
Nederland won van Italië.
maker of merk-product
Pak jij mijn Nikes uit de kast?
We hebben een Picasso aan de muur hangen.
eigenschap-persoon
Wat een lachebek!
materiaal-voorwerp
Hij trapte het leer tussen de doelpalen.
voorwerp-inhoud
Geef mij nog een glaasje.

Slide 25 - Tekstslide

Beeldspraak:
Die droge tuin snakt naar een sproeibeurt.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
D
Metonymia

Slide 26 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak?
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
Metonymia

Slide 27 - Quizvraag

Welke beeldspraak in de volgende zin
Dat waren bittere woorden.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
synesthesie

Slide 28 - Quizvraag

Benoem de beeldspraak.
De wind stoeide met mijn haren.
A
Vergelijking met als
B
Asyndetische vergelijking
C
Personificatie
D
metafoor

Slide 29 - Quizvraag

Beeldspraak:
Ajax had een moeilijke wedstrijd.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metonymia
D
personificatie

Slide 30 - Quizvraag

Beeldspraak:
Na de valpartij op de trap bloedde hij als een rund.
A
vergelijking
B
zuivere metafoor
C
metonymia
D
personificatie

Slide 31 - Quizvraag

Beeldspraak:
Hij vroeg de ouders de hand
van hun dochter.
A
metafoor
B
metonymia
C
vergelijking
D
personificatie

Slide 32 - Quizvraag

Beeldspraak:

"Die Rembrandt vind ik mooi."
A
Vergelijking
B
Metonymia
C
Metafoor
D
Personificatie

Slide 33 - Quizvraag

Het koren danst.

Om welk beeldspraak gaat het hier?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 34 - Quizvraag

'Ik brand van verlangen.'

Welke vorm van beeldspraak?
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Metonymia
D
Synesthesie

Slide 35 - Quizvraag

'De wind huilt door de bomen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking
D
synesthesie

Slide 36 - Quizvraag

het schip der woestijn

Om welk beeldspraak gaat het hier?
A
een vergelijking met een kameel
B
een metafoor voor een kameel
C
een personificatie met een dier
D
Een metonymia: deel van het geheel

Slide 37 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak?
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 38 - Quizvraag

'Geef mij nog eens een glas'. Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
synesthesie
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 39 - Quizvraag

'Zij is net een nachtegaal.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymie
C
metafoor
D
personificatie

Slide 40 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak herken je?

Het boek beschrijft alle vormen van beeldspraak.
A
asyndetische vergelijking
B
metafoor
C
metonymia
D
personificatie

Slide 41 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak?
Hij schoot de bal tegen de touwen.
A
Vergelijking
B
Metonymia
C
Personificatie
D
Metafoor

Slide 42 - Quizvraag

Welke van de volgende beeldspraken is een metafoor?
A
Hij woonde in een huis zo groot als een kasteel
B
Hij woonde in een kast van een huis
C
Hij woonde in een huis zo smerig als een zwijnenstal
D
Hij woonde in een zwijnenstal

Slide 43 - Quizvraag