Opdracht: Kijk samen naar de oefeningen. Denk na over de volgende vragen. Wat zouden jullie zeggen in deze situatie?
- Wat is de taalhandeling (mening, advies, instructie, klagen, vragen, omschrijven, ...)?
- Welke handige woorden of zinnen kun je hier gebruiken?
- Welke signaalwoorden kun je hier gebruiken?
Klaar? Schrijf dan op wat jullie hebben bedacht. Kijk daarna alvast naar de andere opdrachten.