Gelijknamige breuken optellen en aftrekken, C1E, L59
1 / 36
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Is dit de teller of de noemer?
86
A
teller
B
noemer
Slide 4 - Quizvraag
Als je een breuk vereenvoudigt:
Voorbeeld
Voorbeeld
93
31
wordt
A
deel je de teller door een getal
B
deel je de noemer door een getal
C
deel je de teller en de noemer allebei door hetzelfde getal
D
deel je de teller en de noemer door een ander getal
Slide 5 - Quizvraag
Bereken (en vereenvoudig!)
279
A
279
B
31
C
13,54,5
D
kan niet
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Ik kan gelijknamige breuken optellen en aftrekken
🤯NEEE
🤔nee
😐Misschien
🙂ja
😁JAAA
Slide 26 - Poll
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Wat blijft hetzelfde als je een breuk optelt of aftrekt?
A
De teller
B
De noemer
Slide 30 - Quizvraag
41−41=
Slide 31 - Woordweb
Slide 32 - Tekstslide
Slide 33 - Tekstslide
Wat is hetzelfde bij een gelijknamige breuk?
De noemer of de teller?
De noemer of de teller?
A
De noemer
B
de teller
