- Nieuw: het belangrijkste werkwoord in een naamwoordelijk gezegde
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Hij loopt een rondje.
Hij is ziek.
Slide 6 - Tekstslide
Hij loopt een rondje.
Onderwerp doet iets.
Hij is ziek.
Onderwerp is iets.
Slide 7 - Tekstslide
Hij maakt een vlog in de achtbaan.
Onderwerp doet iets.
Hij is een vlogger.
Onderwerp is iets.
Slide 8 - Tekstslide
Stappenplan naamwoordelijk gezegde
1 Zoek het onderwerp van de zin op.
2 Zoek het belangrijkste werkwoord van de zin op.
3 Staat het werkwoord in het rijtje van de kww?
4 Doet of is het onderwerp iets?
Nee = wwg Doet = wwg Is = nwg
Slide 9 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen:
- werkwoordelijk deel (ww.deel) = alle ww in de zin
- naamwoordelijk deel (nw. deel) = eigenschap van het onderwerp (vaak een znw of bnw)
Slide 10 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen:
- werkwoordelijk deel (ww.deel)
- naamwoordelijk deel (nw. deel)
Thomasis een fanatiek wielrenner.
Ww. deel = is
Nw. deel = een fanatiek wielrenner
Nwg = iseen fanatiek wielrenner
Slide 11 - Tekstslide
Huiswerk
- Nakijken Fictie opdracht 3a, 4 en 5 (antwoorden zitten als bijlage bij het huiswerk van donderdag 16 april)
- Maken Gram. H4: 1, 2 en 5 (blz. 169 en 171)
- Denk ook aan het inleveren van je creatieve opdracht. Inleverdatum = 16 april. (ik heb het inlevermoment in SOM verruimd. Als je het echt niet redt om hem 16 april in te leveren heb je nog wat extra ruimte. Stel niet te veel uit a.u.b.!)