Hv 1 - 2.7 herha pv/wg/ow en nieuw lv

Grammatica 2.7
Herhaling zinsontleding
- Werkwoordelijk gezegde
- Onderwerp
Nieuw
- Lijdend voorwerp


1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 2.7
Herhaling zinsontleding
- Werkwoordelijk gezegde
- Onderwerp
Nieuw
- Lijdend voorwerp


Slide 1 - Tekstslide

Les en doelen
  • We gaan eerst oefenen met grammatica (pv, wg en ow)
  • Daarna uitleg over het lijdend voorwerp.
Doel: Je kunt het lijdend voorwerp in een zin benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

stap 1: de persoonsvorm (pv)
De pv is een werkwoord. Je vindt de pv door:
de zin van tijd te veranderen
de zin van getal te veranderen
de zin vragend te maken.

Emiel en Dave fietsen elke dag naar school.

Slide 3 - Tekstslide

Emiel en Dave fietsen elke dag naar school. Wat is de pv?

Slide 4 - Woordweb

stap 2: het gezegde/ het werkwoordelijk gezegde

Het werkwoordelijk gezegde: je noteert de pv en alle andere werkwoorden in de zin.


De clubleiding wil de vernielzuchtige supporters hun lidmaatschap ontnemen.

Slide 5 - Tekstslide

De clubleiding wil de vernielzuchtige supporters hun lidmaatschap ontnemen. Wat is het wg?

Slide 6 - Woordweb

Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op. Wat is het wg?

Slide 7 - Woordweb

stap 3: het onderwerp (ow)
Om het onderwerp te vinden stel je de volgende vraag:
Wie/wat + het gezegde?

Emiel en Dave fietsen elke dag naar school.
Wie of wat fietsen? 
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Slide 8 - Tekstslide

De clubleiding wil de vernielzuchtige supporters hun lidmaatschap ontnemen. Wat is het onderwerp?
A
De clubleiding
B
de vernielzuchtige supporters
C
hun lidmaatschap
D
zit er niet in

Slide 9 - Quizvraag

Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op. Wat is het onderwerp?
A
Volgende week donderdag
B
de taxichauffeur
C
de reizigers
D
om zes uur

Slide 10 - Quizvraag

Noteer de pv, wg en het ow van de volgende zin: De leerlingen van B1G hebben de hele les gelezen.

Slide 11 - Open vraag

Wat weet jij over een lijdend voorwerp?

Slide 12 - Woordweb

Stap 4: het lijdendvoorwerp (LV)
Je stelt de vraag: wie/wat + wg + ow?
Het antwoord is het lijdend voorwerp.

Let op: het lijdend voorwerp begint 
NOOIT met een voorzetsel!

Slide 13 - Tekstslide

We moeten opdracht A maken?​

Wat is het lijdend voorwerp?
A
opdracht A
B
we
C
moeten maken
D
zit er niet in

Slide 14 - Quizvraag

Onze leraar verzamelt oude lp’s.​

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Onze leraar
B
verzamelt
C
oude lp's
D
lp's

Slide 15 - Quizvraag

De verliefde jongen kocht een roos.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
De verliefde jongen
B
kocht
C
een roos
D
zit er niet in

Slide 16 - Quizvraag

Gisteren heeft mijn moeder alle shirts van ons elftal gewassen.
Wat is 'alle shirts van ons elftal'?
A
wg
B
ow
C
lv

Slide 17 - Quizvraag

Wat snap je niet over
het lijdend voorwerp?

Slide 18 - Woordweb

En nu oefenen!
2.7 Gramatica
Lees de theorie
Maken 
opdr. 1, 5, 6, 7
9,10,12

Slide 19 - Tekstslide

En nu checken!
Test jezelf 2.7 

Slide 20 - Tekstslide