29ème cours- 16 février 2022

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Klassenregels

We werken rustig samen in de klas.

We respecteren elkaar. We lachen elkaar niet uit en respecteren elkaars mening en antwoorden.

Tijdens het maken van de opdrachten zijn we rustig bezig en gaan we niet kletsen met klasgenoten.

We doen actief mee met de les, we leggen de telefoons dan ook in de telefoontas.

We steken onze vinger op als we iets willen zeggen en/of vragen.

We geven het aan onze docente aan wanneer ons iets dwars zit.

We laten elkaar uitpraten.

We eten en drinken niet in het klaslokaal (behalve in de pauzes).

We storen niet bewust de les (door bijvoorbeeld propjes te gooien of door de klas te schreeuwen)

Buts

Aan het eind van dit lesuur....

1. kun je iemand beschrijven

2. kun je de werkwoorden vouloir en pouvoir gebruiken

3. kun je een uitnodiging schrijven en beantwoorden 

4. weet je waar je op moet letten als je een korte tekst gaat schrijven.

Planning blokuur

1. Phrases clés G samen bespreken (5 minuten)

2. Opdrachtjes in Lesson Up over Phrases clés G (10 minuten)

3. Uitleg over vouloir & pouvoir (10 minuten)

4.Meerkeuzevragen in Lesson Up (10 minuten)

Pauze (5 minuten)

5. Uitleg over het schrijven van een tekst  (5 minuten)

6. Maken van opdrachten 31c,31d,31e,31f,33 et 34 (20 minuten)

7. Kahoot en/of quizizz (15 minuten)

Koppel de antwoorden aan de juiste vragen. 

Phrases-clés G

Qu'est-ce que tu veux acheter?

Qu'est-ce qu'il aime?

Qu'est ce qu'il aime porter?

On va à Mode&Co?

Il aime le sport et les jeux vidéo. 

Je cherche un cadeau pour Lucas.

D'accord. On y va!

Il porte souvent des baskets et une casquette. 

Schrijf hier jouw Franse zinnen op die bij opdracht 29 horen. Je mag ook een foto maken van je werkboek/schrift.

On ( vouloir )

1. voulons
2. veut
3. veulent
4. veux

je ___ (vouloir)

1. veut
2. veux
3. veulent
4. voulez

elles ___ (vouloir)

1. veux
2. veut
3. voulez
4. veulent

vous (vouloir)

1. veux
2. voulons
3. veut
4. voulez

nous ___ (vouloir)

1. veux
2. voulons
3. voulez
4. veulent

Tu (vouloir)

1. tu veux
2. tu voulais
3. tu voulait
4. tu voudrais

zij kan (pouvoir)

1. elles pouvent
2. elles ont pu
3. elles pouvaient
4. elle peut

vouloir en pouvoir

1. willen en kunnen
2. willen en weten
3. kunnen en willen
4. hebben en zijn

vous ___ (pouvoir)

1. pouvons
2. peuvent
3. pouvez
4. peux

zij kunnen (pouvoir)

1. elles pouvent
2. elles ont pu
3. elles pouvaient
4. elles peuvent

je (pouvoir)

1. peut
2. peux
3. peuvent
4. pouvez

nous ___ (pouvoir)

1. voulons
2. voulez
3. pouvons
4. pouvez

tu ___ (pouvoir)

1. peux
2. peut
3. pouvez
4. peuvent

Pauze

Au travail (aan het werk)

Maken van opdrachten 31c,31d,31e,31f,33 et 34 

Kahoot!