‘Haal eens een kom met water en een handvol zout’, zei de vader. De jongen deed het. ‘Gooi het zout nu in het water en dan kijken we morgenochtend wat er is gebeurd.’
De volgende morgen zei de vader: ‘Geef mij het zout eens dat je gisteren in het water hebt gedaan.’ De jongen keek eerst verbaasd, maar gaf zijn vader toen de kom met water. ‘Het zout zit hierin vader, maar het is natuurlijk opgelost.’
Toen zei de vader: ‘Drink maar een slok van het water. Hoe smaakt het?’ De jongen proefde het water. ‘Het smaakt zout.’