- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Ipad en leesboek op tafel
- log alvast in op Lesson Up
timer
1:00
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Ipad en leesboek op tafel
- log alvast in op Lesson Up
timer
1:00
Slide 1 - Tekstslide
Lezen
timer
10:00
Slide 2 - Tekstslide
HW checken
Als het goed is heb je deze in je ebook (leermiddelen Nederlands) gemaakt, zo niet dan leg je de opdrachten in je schrift open op je tafel voor controle.
timer
3:00
Slide 3 - Tekstslide
2.5: grammatica
korte terugblik
Kies één woord uit de woordenlijst en vraag deze aan 1 van je klasgenoten.
Slide 4 - Tekstslide
Lesdoelen
Ik kan:
- grondwoorden in een woordenboek gebruiken;
- uitleggen wat een samenstelling is.
- trappen van vergelijking maken.
B: §3.11, over taal
K: §3.11, over taal
Slide 5 - Tekstslide
hoe ziet de les eruit?
ronde 1
ronde 2
ronde 3
Basis
instructie
ZW
instructie
Kader
instructie
instructie
ZW
Slide 6 - Tekstslide
Grondwoorden
Veel woorden komen voor in verschillende vormen. In het woordenboek zoek je altijd de basisvorm van een woord, het grondwoord.
Bij werkwoorden is het grondwoord altijd het hele werkwoord.
Bij zelfstandige naamwoorden is het grondwoord altijd het enkelvoud en geen verkleinwoord.
Bij sommige woorden zoek je op de kortste vorm.
voorbeeld
De persoonsvorm bevond zoek je op bij bevinden (=hele werkwoord).
Het voltooid deelwoord gepresenteerd zoek je op bij presenteren (= hele werkwoord).
Het verkleinwoord meervoud apparaatjes zoek je op bij apparaat.
Het woord prijzige zoek je op bij prijzig.
Slide 7 - Tekstslide
Welk woord is het grondwoord?
A
brak
B
breukje
C
breken
D
gebroken
Slide 8 - Quizvraag
Welk woord is het grondwoord?
A
kalibreerde
B
kalibreer
C
kaliber
D
kalibreren
Slide 9 - Quizvraag
Welk woord is het grondwoord?
A
geijkt
B
ijkende
C
geijkte
D
ijkte
Slide 10 - Quizvraag
trappen van vergelijking
De trappen van vergelijking zijn vormen als groter - grootst en mooier - mooist. Het zijn bijvoeglijke naamwoorden die een bepaalde vergelijking uitdrukken.
Meestal maak je van de stellende trap een vergrotende trap door er -er achter te zetten. Soms moet je daarbij de spelling een beetje aanpassen: zwaar – zwaarder, laag – lager, dwaas – dwazer.
Om de overtreffende trap te maken, zet je meestal -st achter de stellende trap: grof – grofst, klein – kleinst, jong – jongst.
Slide 11 - Tekstslide
stellende trap
vergrotende trap
overtreffende trap
donker
blonder
veel
grootst
goed
Slide 12 - Tekstslide
Samenstellingen
Sommige woorden kun je aan elkaar vastplakken. Van laptop en tas kun je een nieuw woord maken: laptoptas. Zo’n woord heet een samenstelling. Als je wilt weten wat de betekenis van een samenstelling is, kijk je naar het laatste woord van de samenstelling. Dat laatste woord zegt wat het is. Het eerste woord vertelt er iets extra’s over.
Slide 13 - Tekstslide
Aan het werk
B: blok 3, over taal, §3.11, opdracht 28 en 29
K: blok 3, over taal, §3.11, opdracht 32,33,34
klaar? woorden oefen op studygo of lezen in je leesboek