In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
4.3 Ongelijkheid in arme en rijke landen
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Leerdoelen
Je weet het verschil tussen sociale ongelijkheid en regionale ongelijkheid én de formele en informele sector.
Je begrijpt dat het bbp/hoofd als gemiddeld getal nadelen heeft.
Je kunt op een kaart gebieden indelen naar welvaart.
Slide 3 - Tekstslide
Welke sector zie je hiernaast?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Informele sector
Slide 4 - Quizvraag
Welke sector zie je hiernaast?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Informele sector
Slide 5 - Quizvraag
Welke sector zie je hiernaast?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Informele sector
Slide 6 - Quizvraag
Welke sector zie je hiernaast?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Informele sector
Slide 7 - Quizvraag
Welke sector zie je hiernaast?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Informele sector
Slide 8 - Quizvraag
Herhaling van de sectoren uit 4.2
Slide 9 - Tekstslide
Formele en informele sector
De formele sector = Het officiële deel van de economie. De activiteiten in de formele sector vind je terug in de statistieken van de overheid. Dit zijn de inkomsten uit de primaire, secundaire en tertiaire sector.
Deinformele sectorof scharreleconomie = Het niet-officiële deel van de economie, ook wel scharreleconomie genoemd. De activiteiten van deze sector komen meestal niet in de statistieken van de overheid terecht. Denk herbij aan een schoenpoetser of straatverkoper.
Slide 10 - Tekstslide
Welk kenmerk hoort bij de formele sector?
A
Wisselende inkomsten
B
Geen belasting betalen
C
Telt meer voor het BBP
D
Geen uitkering bij ziekte
Slide 11 - Quizvraag
Welk kenmerk hoort bij de informele sector?
A
Telt mee voor het BBP
B
Geen uitkering bij ziekte
C
Vast inkomen
D
Belasting betalen
Slide 12 - Quizvraag
Kenmerken formele sector:
telt mee voor het BBP
belasting betalen
vast inkomen
wel uitkering bij ziekte
Kenmerken informele sector:
niets officieel genoteerd
geen belasting betalen
wisselende inkomsten
geen uitkering bij ziekte
Slide 13 - Tekstslide
De informele sector in beeld: Een messenslijper in Havana, de hoofdstad van Cuba (Van Dijk, 2016).
De rijkdom in de Verenigde Staten is oneerlijk verdeeld.
Van iedere 100 dollar in de VS krijgt 90% van de bevolking 17 dollar.
De rest van het geld gaat naar de rijken en superrijken..
Deze grote verschillen noem je sociale ongelijkheid.
Slide 14 - Tekstslide
In Nederland kennen we ook de informele sector. Probeer 3 werkzaamheden te bedenken!
Slide 15 - Tekstslide
De verdeling van welvaart in de VS (bron 9 in je lesboek)
Vraag: Welke conclusie kun je hieruit trekken?
Slide 16 - Tekstslide
Sociale ongelijkheid
De rijkdom in de Verenigde Staten is oneerlijk verdeeld.
Van iedere 100 dollar in de VS krijgt 90% van de bevolking 17 dollar.
De rest van het geld gaat naar de rijken en superrijken.
Deze grote verschillen noem je sociale ongelijkheid.
Alleen kijken naar het BBP/hoofd heeft dus nadelen, want het zegt niets over de verschillen binnen in een land!
Slide 17 - Tekstslide
Denken (2 minuten) delen (1 minuut) uitwisselen
Iedereen in dit lokaal krijgt zakgeld. Bedenk een methode hoe je de sociale ongelijkheid kan uitrekenen.
Slide 18 - Tekstslide
Regionale ongelijkheid
In 4.2 hebben we gezien dat wanneer je kijkt naar de welvaart in de wereld, je de wereld in drie gebieden kunt indelen:
Centrum (meest ontwikkeld, koplopers)
Semi-periferie (redelijk ver ontwikkeld, volgers)
Periferie (ontwikkelingslanden, achterblijvers)
Deze verdeling in arm en rijk kun je ook vaak terug vinden binnen landen.
Dit heet: regionale ongelijkheid.
Slide 19 - Tekstslide
Regionale ongelijkheid in Mexico
Waar staan de letters A, B en C voor?
A = Centrum
B = Semi-periferie
C = Periferie
Wat is het gevolg?
Mensen trekken in arme landen van arme gebieden naar de rijkere gebieden in het land. Dus van C naar A of B en van B naar A.
Slide 20 - Tekstslide
Denken (2 minuten) Delen (1 minuut) en uitwisselen
Iedereen in dit lokaal krijgt zakgeld. Bedenk een manier om de regionale ongelijkheid te bepalen.
Slide 21 - Tekstslide
Vraag (1 minuut nadenken)
Waarom is het belangrijk voor een en land dat de sociale en regionale ongelijkheid niet te groot is? Wat zou er kunnen gebeuren?
Slide 22 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen de formele en de informele sector?
Slide 23 - Open vraag
Wat is het verschil tussen sociale ongelijkheid en regionale ongelijkheid?
Slide 24 - Open vraag
Hoe kunnen we een land indelen op basis van welvaart?
Slide 25 - Open vraag
Waarom moet je uitkijken met het meten van welvaart aan de hand van het BBP/hoofd?
Slide 26 - Open vraag
To do
Hoofdstuk 4
Lezen par 3
Maken par 3:
1, 2, 3, 4, 5ab, 6
Klaar ga verder met paragraaf 4
Slide 27 - Tekstslide
Bonusvraag
Wie is de slimste, knapste en leukste docent van deze school?