Grammatica_LastLesson

Today:
1. Gerund
2. Direct object plus infinitive
3. Relative clauses
4. Adjectives & Adverbs
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Today:
1. Gerund
2. Direct object plus infinitive
3. Relative clauses
4. Adjectives & Adverbs

Slide 1 - Tekstslide

1. Gerund
Gebruik de -ing vorm (smoking) van een werkwoord als zelfstandig naamwoord:
  • als onderwerp.
  • na voorzetsels.
  • na werkwoorden die zeggen hoe je iets vindt (e.g., like, hate).
  • na werkwoorden die begin, einde of doorgaan aangeven (e.g., start, give up).
  • na een aantal andere werkwoorden (zie Grammar Survey p. 15).
  • na een aantal uitdrukkingen (zie Grammar Survey p. 15)

Slide 2 - Tekstslide

2. Direct object plus infinitive
Het lijdend voorwerp plus het hele werkwoord = I would like you to take notes.

Gebruik je na de volgende werkwoorden (bevel/wens): would like, would love, would prefer, would hate, want, mean, expect, ask, beg, tell, order, force, warn, invite, remind, persuade, teach, and get (persuaded). 

Na let, make en werkwoorden die waarnemingen aangeven (smell/hear) lijdend voorwerp plus hele werkwoord ZONDER to = I heard the book fall.

Slide 3 - Tekstslide

1. I remind you ___________ (to invite) him to your birthday-party.
A
inviting
B
to invite

Slide 4 - Quizvraag

2. It is no use ____________ (to talk) to him. He will do what he wants anyway.
A
talking
B
to talk

Slide 5 - Quizvraag

3. _____________ (to smoke) is bad for your health.
A
smoking
B
to smoke

Slide 6 - Quizvraag

3. Relative clauses
Betrekkelijke voornaamwoorden = koppelen zinnen aan elkaar.
Gebruik:
  • who/that = personen
  • which/that = dieren/dingen
  • whose = bezit

Bij een bijzin tussen komma's = ALTIJD who of which.

Slide 7 - Tekstslide

1. The woman ___ called said she'd ring again later.
A
that
B
who
C
which
D
-

Slide 8 - Quizvraag

2. I'm looking for something ___ will clean glass.
A
that
B
who
C
which
D
-

Slide 9 - Quizvraag

Adjectives:
Bijvoeglijke naamwoorden:
  • Zeggen iets over een zelfstandig naamwoord: 
Ex.the careful driver, the angry teacher, a beautiful dress.

Let op! Soms twee vormen: 
   This job is boring / interesting / tiring / annoying (= over ding)
   I am bored / interested / tired / annoyed (= over persoon)

Slide 10 - Tekstslide

Adverbs:
Bijwoorden:
  • Zeggen iets over werkwoorden en bijvoegelijke naamwoorden.
Ex. she drove carefully, it rained heavilyincredibly quickly, surprisingly easy

Adverbs maak je MEESTAL door -ly achter het bijvoeglijk naamwoord te  zetten  (quick > quickly
                  careful > carefully)

Slide 11 - Tekstslide

Uitzonderingen:
  • Je gebruikt ook adjectives i.p.v. adverbs bij werkwoorden zoals be / feel / look / taste / sound / smell / seem
Ex. I am tired, she is hungry, you look tired, you smell nice.

  • Een aantal adverbs maak NIET met -ly
   good > well          the good dog, you did well
   fast > fast           the fast car, he ran fast                 ('hardly' =
   hard > hard          the hard test, he tried hard          nauwelijks)

Slide 12 - Tekstslide

1. Mike stays in shape by playing tennis ...
A
regular
B
regularly

Slide 13 - Quizvraag

2. You shouldn't go up that ladder. It doesn't seem ...
A
safe
B
safely

Slide 14 - Quizvraag

3. Everything was really quiet. There was ... silence.
A
complete
B
completely

Slide 15 - Quizvraag

Extra practice:

Slide 16 - Tekstslide