Diagnostische toets H3.1, H3.2 en H3.3

Diagnostische toets H3.1, H3.2 en H3.3
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Diagnostische toets H3.1, H3.2 en H3.3

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Je pakt je telefoon.
-Je gaat naar lessonup.app
- Je logt in met je eigen naam! 
- Je bent alleen bezig met de vragen!

Slide 2 - Tekstslide

Waarom was er minder handel in de vroege middeleeuwen?
A
Er waren te veel steden.
B
De koningen vroegen te veel belasting.
C
Het was veel te onveilig.
D
Er werd te weinig geproduceerd.

Slide 3 - Quizvraag

Welke oorzaak van het uiteenvallen van het Romeinse rijk hoort er niet bij?
A
Het leger was te klein om de grenzen te bewaken.
B
Er kwam veel te weinig belasting binnen.
C
Er was veel ruzie over de opvolging van de keizers.
D
De burgers kwamen in opstand.

Slide 4 - Quizvraag

Wanneer begonnen de Middeleeuwen ongeveer?
A
500 na Chr.
B
500 voor Chr.
C
800 na Chr.
D
1000 na Chr.

Slide 5 - Quizvraag

Welk deel van het Romeinse Rijk bleef nog bijna 1000 jaar bestaan?
A
Het West Romeinse rijk.
B
Het Noord Romeinse rijk.
C
Het Oost Romeinse rijk.
D
Het Zuid Romeinse rijk.

Slide 6 - Quizvraag

Mensen gingen in de vroege middeleeuwen op een domein wonen, waarom?
A
Voor de veiligheid.
B
Voor de gezelligheid.
C
Voor het geld.
D
Voor de producten.

Slide 7 - Quizvraag

In hoeveel delen was een domein opgedeeld? Gebruik een woord, geen getal!

Slide 8 - Open vraag

Welk woord hoort hierbij:
"De horige moesten werken op het land van de heer."
A
Herenservice
B
Horigenwerk
C
Horigenklus
D
Herendienst

Slide 9 - Quizvraag

Hoe heet het systeem van heren, horigen en herendiensten?

Slide 10 - Open vraag

Wat gebeurde er met Bonifatius in Dokkum?
A
Hij werd hartelijk verwelkomd.
B
Hij kreeg een bijl door zijn hoofd.
C
Er werd hem vriendelijk gevraagd nooit meer te komen.
D
Hij kreeg geld aangeboden.

Slide 11 - Quizvraag

De mensen in Europa geloofden in natuurgoden. Hoe noemden de Christenen deze mensen.
A
Afvalligen
B
Heidenen
C
Bekeerden
D
Idioten

Slide 12 - Quizvraag

Sommige symbolen werden ook de Christenen hergebruikt. Welke zie je nog elk jaar?

Slide 13 - Open vraag

Hoe noemde je de monniken die het Christelijke geloof verspreiden?
A
Missies
B
Miniseries
C
Nonnen
D
Missionarissen

Slide 14 - Quizvraag

Hoe heet het gebouw waar monniken en nonnen in woonden?

Slide 15 - Open vraag

Bij welke gebeurtenis bemoeide de kerk zich niet?
A
Geboorte
B
De kerk bemoeide zich met alles!
C
Dood
D
Trouwen

Slide 16 - Quizvraag

Hoe komt het dat bijna iedereen in God geloofde.
A
Alleen zo kon je in de hemel komen.
B
Omdat iedereen dit deed.
C
Voor de gezelligheid
D
Om je familie niet teleur te stellen.

Slide 17 - Quizvraag

De samenleving bestond uit verschillende standen. Welke was de grooste?
A
De boeren
B
Ze waren even groot
C
De adel
D
De geestelijkheid

Slide 18 - Quizvraag

De samenleving bestond uit verschillende standen. Welke was de eerste?
A
Adel
B
Geestelijkheid
C
Boeren
D
geen van allen

Slide 19 - Quizvraag

Hoeveel zuilen heeft de Islam
A
vier
B
vijf
C
zes
D
drie

Slide 20 - Quizvraag

Hoe heet de leider van de Katholieke kerk?

Slide 21 - Open vraag

In welke stad lukte Mohammed het om mensen te bekeren?
A
Mekka
B
Turijn
C
Medina
D
Contantinopel

Slide 22 - Quizvraag

Wat was het grootste verschil tussen de verspreiding van de Islam en het Christendom?
A
De snelheid
B
De hoeveelheid goden
C
De boodschap
D
de grootte van het gebied

Slide 23 - Quizvraag

Succes met leren!

Slide 24 - Tekstslide