Herhaling hoofdstuk 1

Herhaling hoofdstuk 1 
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Herhaling hoofdstuk 1 

Slide 1 - Tekstslide

1: Onder een huishouden verstaan economen ...
A
Elke eenheid die een inkomen ontvangt
B
Elke eenheid die zelfstandige economische beslissingen neemt
C
Elke eenheid die door de overheid wordt erkend als huishouden
D
Elke eenheid die belasting betaalt

Slide 2 - Quizvraag

2: Zakgeld is het geld dat je per week of per maand krijgt van je ouders of verzorgers en dat vrij te besteden is.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quizvraag

3: Zakgeld is het geld dat je zonder tegenprestatie per week of per maand krijgt van je ouders of verzorgers.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

4: In het gezin Stolk krijgen alle drie de kinderen zakgeld. Omgerekend krijgen ze in totaal € 14 zakgeld per week. Joost krijgt € 3,50 zakgeld per week, Joanice krijgt € 26 zakgeld per maand. Hoeveel zakgeld krijgt Jeroen per maand?
A
€ 4,50
B
€ 18
C
€ 20,25
D
€ 19,50

Slide 5 - Quizvraag

5: Vaste lasten zijn regelmatig terugkerende uitgaven die men als verplichting is aangegaan.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

6: Reserveren is geld opzij leggen voor grotere uitgaven die minder vaak voorkomen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

7: Ergün heeft een budget van € 27 dat hij kan uitgeven aan blikjes frisdrank en belegde broodjes. De belegde broodjes zijn 2 keer zo duur als de blikjes frisdrank. Als hij 10 blikjes frisdrank koopt, kan hij nog maar 4 belegde broodjes kopen. Hoeveel bedraagt de prijs van een blikje frisdrank?
A
€ 3,-
B
€ 2,50
C
€ 1,50
D
€ 2,-

Slide 8 - Quizvraag

8: Een sluitende begroting is een begroting ...
A
waarin alle verwachte uitgaven en verwachte inkomsten zijn opgenomen
B
waarbij verwachte inkomsten en verwachte uitgaven aan elkaar gelijk zijn
C
die niet meer veranderd kan worden, dus definitief is
D
waar iedereen het over eens is

Slide 9 - Quizvraag

9: Stel dat een wasdroger € 255 kost in de winkel. Het abonnement op eenzelfde apparaat kost een student € 2 per maand als ze de wasdroger met vijf personen delen. Opzeggen kost € 25 en kan iedere maand. De afsluitkosten zijn € 32,50. Na hoeveel maanden (afgerond) is kopen voordeliger dan een abonnement nemen?
A
22 maanden
B
20 maanden
C
24 maanden
D
30 maanden

Slide 10 - Quizvraag

10: Voorbeelden van indirecte belastingen zijn ...
A
accijns en vennootschapsbelasting
B
btw en vennootschapsbelasting
C
btw en accijns
D
vennootschapsbelasting en loonbelasting

Slide 11 - Quizvraag