examenwoorden
1 / 29
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
De aanbeveling
A
het aanhouden
B
het advies
C
het bevel
Slide 4 - Quizvraag
Aandacht besteden aan
A
noemen
B
zeggen
C
aaien
D
vragen
Slide 5 - Quizvraag
Aangeven
A
klikken
B
overhandigen
C
zeggen
D
adviseren
Slide 6 - Quizvraag
Aansluiten bij / op
A
passen
B
dichtmaken
C
vastmaken
D
ermee te maken hebben
Slide 7 - Quizvraag
Aansporen
A
iemand iets laten doen
B
iemand van iets beschuldigen
C
iemand opzoeken
D
iemand uitlaten
Slide 8 - Quizvraag
Aantreffen
A
zoeken
B
vinden
C
botsen
D
ontwijken
Slide 9 - Quizvraag
beweren
A
zeggen
B
liegen
C
zwijgen
D
zweren
Slide 10 - Quizvraag
het citaat
A
figuurlijke tekst
B
letterlijke tekst
C
fictie
D
ongeveer wat er staat
Slide 11 - Quizvraag
de deskundige
A
een professor
B
een leraar
C
een nerd
D
iemand die ergens veel van weet
Slide 12 - Quizvraag
de functie
A
het slot
B
de kern
C
de inleiding
D
de bedoeling
Slide 13 - Quizvraag
Wat wordt er bedoeld met de hoofdgedachte van een tekst?
Slide 14 - Open vraag
wat betekent inleiden?
Slide 15 - Open vraag
wat is een kopje?
Slide 16 - Open vraag
Wat wordt er bedoeld met je mening ondersteunen?
Slide 17 - Open vraag
Wat wordt er bedoeld met de opbouw van een tekst?
Slide 18 - Open vraag
Wat wordt er bedoeld met het woord opvatting?
Slide 19 - Open vraag
Wanneer is iets een samenhangend geheel?
Slide 20 - Open vraag
Wat betekent het woord stellen?
Slide 21 - Open vraag
Wat is een synoniem? Noem ook een voorbeeld.
Slide 22 - Open vraag
Wat betekent 'tot handelen aanzetten'?
Slide 23 - Open vraag
De uitspraak
A
Iets wat iemand heeft gezegd
B
Hoe je een woord uitspreekt
C
Het oordeel
D
Wat je bedoelt als je zwijgt.
Slide 24 - Quizvraag
Het verband tussen
A
Om iets te koppelen
B
Wat op elkaar lijkt
C
Wat het een met het ander te maken heeft
D
Het verschil tussen twee onderdelen
Slide 25 - Quizvraag
De verklaring
A
De leugen
B
De smoes
C
De uitleg
D
Het afmaken
Slide 26 - Quizvraag
Verwijzen
A
Met een ander woord iets noemen dat al genoemd is
B
Doorgestuurd worden voor meer informatie
C
In de verte wijzen
D
Iemand die ergens veel van weet, die ver weg woont
Slide 27 - Quizvraag
Weergeven betekent niet
A
Het weerbericht vertellen
B
Onder woorden brengen
C
verwoorden
D
aanduiden
