In deze les zitten 24 slides, met tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
cours 6
Slide 1 - Tekstslide
aujourd'hui c'est le
....................................
Slide 2 - Tekstslide
Comment ça va ?
ça va super! J'ai
la pêche!
Je suis en pleine forme!
je suis amoureux(se)
je suis fatigué(e)
je suis crevé(e)
je suis KO
ça ne va pas du tout!
"ça va comme-ci comme ça
Slide 3 - Tekstslide
Quel temps fait-il aujourd'hui?
Slide 4 - Tekstslide
aan het einde van de les
Ik weet wat DELF is
Ik heb een account aangemaakt op studygo
ik heb geoefend met de vocabulaire en met de basis werkwoorden
Slide 5 - Tekstslide
pour jeudi 14 septembre
leren : de rijtjes van pouvoir et vouloir
oefenen: met de vocabulaire op Studygo
Slide 6 - Tekstslide
DELF- erk niveau A2
Zoals Cambridge Engels, diploma internationaal erkend.
Vooral de vaardigheden: receptief -> luisteren/lezen
productief -> schrijven/spreken
Toelatingsvoorwaarden Eigen koers:
je vindt de Franse taal leuk en je bent gemotiveerd
je hebt goede resultaten met Frans
voor meer info Mevr. Hol
Slide 7 - Tekstslide
Tu connais ton vocabulaire?
Slide 8 - Tekstslide
vertaal in het Frans
de tiener heeft bruin haar
het kind heeft bruine ogen
ik ben van gemiddelde lengte
Slide 9 - Tekstslide
studygo
Ga naar Magister huiswerk Frans voor vandaag
Klik op de link van Studygo
Maak een account aan als je er nog geen hebt
gebruik je e-mail adres en wachtwoord van school
Slide 10 - Tekstslide
les verbes
être
avoir
faire
aller
Slide 11 - Tekstslide
être = zijn
je suis (en pleine forme)
tu es
il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
Ils/elles sont
avoir = hebben
j'ai (quatorze ans)
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont
Slide 12 - Tekstslide
faire = doen/maken
je fais (du foot)
tu fais
il/elle/on fait
nous faisons
vous faites
ils/elles font
aller = gaan
je vais (au collège)
tu vas
il/elle/on va
nous allons
vous allez
ils elles vont
Slide 13 - Tekstslide
le verbe faire
Faire -> sport faire du foot, de la danse, de l'équitation
-> hobby faire de la cuisine
faire du shopping = faire les magasins
-> weer il fait beau, il fait chaud
il fait froid, il fait mauvais
Slide 14 - Tekstslide
Opdracht 1:
Zoek in je boek of op Internet naar de vervoegingen van de werkwoorden : être, avoir, aller, faire in de présent (tegenwoordige tijd) Voor ieder werkwoord, vul dit schema in zoals in het voorbeeld. Vergeet niet de vertaling in te vullen.
Slide 15 - Tekstslide
Opdracht 2: kies tussen het werkwoord être of avoir en zet het juiste vorm in de zin. Vertaal de zin ernaast.
2. Les 2 garçons……………… très beaux.
3. Vous…………………quel âge ?
4. Tu……………..les yeux marron ou les yeux verts ?
5. On …………………de taille moyenne.
6. Je/j’…………………les cheveux roux.
Slide 16 - Tekstslide
Opdracht 3: kies tussen het werkwoord aller of faire en zet het juiste vorm in de zin. Vertaal de zin ernaast.
7. Nous ………………………du shopping avec mes soeurs.
8. Je…………………………….au collège DLW.
9. Vous…………………………………..du foot ?
10. Ils…………………………………..de la natation.
11. On ………………… au marché demain.
12. Mes parents…………………en France en septembre.
Slide 17 - Tekstslide
pouvoir = kunnen
je peux (faire du foot)
tu peux
il/elle/on peut
nous pouvons
vous pouvez
ils/elles peuvent
vouloir = willen
je veux (être en vacances)
tu veux
il/elle/on veut
nous voulons
vous voulez
ils elles veulent
Slide 18 - Tekstslide
pouvoir(kunnen) et vouloir (willen)
Bij de ww pouvoir et vouloir hoort meestal een tweede werkwoord.
Het tweede werkwoord is altijd een een infinitief
een staat direct achter de vorm van vouloir of pouvoir.