C'est Noël! Classe 1

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat is 'Kerstmis' in het Frans?
A
Pâques
B
Noël
C
Valentin
D
Joyeux

Slide 3 - Quizvraag

Que dit-on le jour de Noël?
(wat zegt men tijdens de Kerstdagen?)
A
Heureux Noël!
B
Joyeux Noël!
C
Peureux Noël!
D
Bigleux Noël!

Slide 4 - Quizvraag

Le père Noël distribue
des cadeaux aux enfants...
De kerstman verspreidt kadootjes onder de kinderen die zijn...
A
sérieux
B
sages
C
sympathiques
D
souriants

Slide 5 - Quizvraag

Le père Noël a une longue .....
De Kerstman heeft een lange...
A
robe
B
salopette
C
barbe
D
chemise

Slide 6 - Quizvraag

Le père Noël habite le reste de l'année au ...
A
pole nordique
B
épaule nord
C
piaule norde
D
pôle nord

Slide 7 - Quizvraag

Quel gâteau mange-t-on traditionnellement à Noël?

Welk gebak eet men traditioneel voor Kerst?
A
une bûche
B
une crêpe
C
un macaron
D
une religieuse

Slide 8 - Quizvraag

C'est quoi ça? / Qu'est-ce que c'est?
A
un colis
B
un cadeau
C
un paquet
D
une boîte

Slide 9 - Quizvraag

C'est quoi ça? / Qu'est-ce que c'est?
A
un chien
B
un chat
C
un renne
D
un cheval

Slide 10 - Quizvraag

C'est quoi ça? / Qu'est-ce que c'est?
A
une chaussure
B
une chaussette
C
un chausson
D
un chausse-pied

Slide 11 - Quizvraag

C'est quoi ça?/ Qu'est-ce que c'est?
A
une boule
B
une balle
C
un bol
D
un boulet

Slide 12 - Quizvraag

C'est quoi ça?
Qu'est-ce que c'est?
A
un chêne
B
un pin
C
un acacia
D
un sapin

Slide 13 - Quizvraag

Le père Noël est.....
A
grand
B
gros
C
mince
D
musclé

Slide 14 - Quizvraag

Combinez les couleurs
jaune
bleu
noir
gris
rouge
vert
blanc
orange
rose
brun /
marron
violet

Slide 15 - Sleepvraag


De quelle couleur est un sapin de Noël?
A
vert
B
jaune
C
bleu
D
blanc

Slide 16 - Quizvraag


Comment est-ce qu'on dit: 
"december"?

Slide 17 - Open vraag

dimanche
lundi
samedi
mardi
les jours
jeudi
vendredi
mercredi
le weekend
la semaine
maandag
vrijdag
zaterdag
de week
dinsdag
donderdag
woensdag
de dagen
het weekend
zondag

Slide 18 - Sleepvraag

Combinez les chiffres
sept
dix
quatre
six
un
neuf
cinq
huit
deux
trois
1
2
3
5
4
6
7
8
9
10

Slide 19 - Sleepvraag

Combinez les chiffres
dix-sept
vingt
quatorze
seize
onze
dix-neuf
quinze
dix-huit
douze
treize
11
12
13
15
14
16
17
18
19
20

Slide 20 - Sleepvraag

Maak de juiste combinaties van de vraagwoorden.
wie
wat
waar
wanneer
hoe
hoe veel
combien
qui
qu'est-ce que/ qu'est-ce qui
quand
comment

Slide 21 - Sleepvraag

Kies het juiste antwoord op:
ça va bien. Et toi?
A
à demain
B
Bonjour
C
Moi? Très bien.

Slide 22 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord op:
Au revoir
A
à demain
B
Bonjour
C
Moi? Très bien.

Slide 23 - Quizvraag

Son/sa hobby est .....
le football
nager
la danse
les jeux vidéos
écouter la musique

Slide 24 - Sleepvraag

le fromage
la Tour Eiffel
un château
la baguette
le vin

Slide 25 - Sleepvraag

chanter
ballons
fête
cadeaux
(carte de) voeux 
le 22 décembre

Slide 26 - Sleepvraag

avoir, nous ...
A
sommes
B
êtes
C
avez
D
avons

Slide 27 - Quizvraag

Welke letters ontbreken?
Jo..eux Noël
&
Bonne A..ée
A
j - n
B
y - n
C
y - nn
D
j - nn

Slide 28 - Quizvraag

être, je ...
A
sui
B
suis
C
suie
D
suit

Slide 29 - Quizvraag

Op welke dag wordt
in Frankrijk
Noël NIET gevierd?
A
le vingt-quatre décembre
B
le vingt-cinq décembre
C
le vingt-six décembre

Slide 30 - Quizvraag

Wie is 'le père Noël'?
A
de papa die Noël heet
B
de pastoor
C
het kindje Jezus
D
de kerstman

Slide 31 - Quizvraag

avoir, vous...
A
sommes
B
êtes
C
avez
D
avons

Slide 32 - Quizvraag

Comment on dit 'Kerstavond' en français?
A
Le sapin de Noël
B
La bûche de Noël
C
Le reveillon de Noël
D
Dinde aux marrons

Slide 33 - Quizvraag

être, elles ...
A
est
B
a
C
sont
D
ont

Slide 34 - Quizvraag

avoir, tu ...
A
es
B
as
C
a
D
est

Slide 35 - Quizvraag

Être of avoir?
Tu .... quel âge? 
Elle ....... 2 frères? 
Tu ........ à l'école. 
Il  ...... content.
as
a
est
es

Slide 36 - Sleepvraag

Mon père 
Ma mère 
Ma soeur 
Mon frère
Mon grand-père
Ma grand-mère
Mijn moeder 
Mijn oma 
Mijn opa
Mijn zus
Mijn vader 
Mijn broer

Slide 37 - Sleepvraag

De vorm van het bezittelijk voornaamwoord (mon/ma/mes) wordt bepaald door:
A
Of de persoon een man, vrouw of meerdere personen zijn
B
Of het werkwoord m/v/mv is
C
Of het zelfstandig naamwoord m/v/mv is
D
Dat ligt aan de vertaling van het woord.

Slide 38 - Quizvraag

Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord:

_________ (jouw) mère
A
ton
B
ta
C
son
D
sa

Slide 39 - Quizvraag

Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord:
...... maison est grande
A
Mon
B
Ma
C
Mes

Slide 40 - Quizvraag

Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord:
............. village est petit
A
Leurs
B
Leur

Slide 41 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (onze) grands-parents
A
nos
B
notre
C
vos
D
votre

Slide 42 - Quizvraag

Bonnes Vacances !

Slide 43 - Tekstslide