Zinsontleding
- Wie/Wat + ww.gezegde ? = onderwerp --> 1e naamval
Ich habe meiner Mutter einen Blumenstrauß gegeben.
Wie/Wat heeft? = ik = ow = 4e naamval
- Wat + ww.gez. + ow ? = lijdend voorwerp --> 4e naamval
Ich habe meiner Mutter einen Blumenstrauß gegeben.
Wie/Wat heb ik gegeven? = einen Blumenstrauß = 4e naamval
- Aan / voor Wie + ww.gez. + lv ? = meewerkend voorwerp = 3e naamval
Aan wie heb ik een bos bloemen gegeven? = mijn moeder = 3e naamval