1. ''Ik ken het verteringsstelsel in het menselijk lichaam.''
2. ''Ik weet het verschil tussen een hoektand, snijtand en kies.''
3. ''Ik weet wat darmperistaltiek is en welke functie het heeft.''
4. ''Ik weet wat verteringssappen zijn en welke vijf verteringsklieren er zijn.''