In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Leesvaardigheid
Slide 1 - Tekstslide
Leren voor en kunnen toepassen tijdens de leestoets:
Hoofdstuk:
blz 12: hoe vind je het onderwerp van een tekst?
blz 42: wat zijn deelonderwerpen?
blz 72: inleiding, middenstuk, slot (en hoofdgedachte)
blz 102: tekstverbanden en signaalwoorden
blz 132: het doel van een tekst
blz 162: tekst en beeld
Slide 2 - Tekstslide
Welke begrippen van leesvaardigheid ken je al? Noem alles wat in je opkomt...
Slide 3 - Woordweb
timer
0:30
Welke 4 tekstdoelen ken je?
Slide 4 - Woordweb
Welk schrijfdoel hoort bij welk soort tekst?
Sleep het schrijfdoel naar een van de tekstsoorten
affiche
mop
recensie
tweet
activeren
informeren
amuseren
overtuigen
Slide 5 - Sleepvraag
Welk schrijfdoel hoort bij welk soort tekst?
Sleep het schrijfdoel naar een van de tekstsoorten
betoog
advertentie
nieuwsbericht
strip
activeren
informeren
amuseren
overtuigen
Slide 6 - Sleepvraag
Welke leesstrategie pas je toe als je het onderwerp van een tekst wilt vinden?
Slide 7 - Open vraag
timer
1:00
Waar kijk je naar als je oriënterend leest? (weet je ze alle vijf?)
Slide 8 - Woordweb
timer
0:30
Uit welke delen bestaat een tekst?
Slide 9 - Woordweb
timer
0:30
Wat is een deelonderwerp?
Slide 10 - Woordweb
timer
0:30
In welk deel van de tekst staat de meeste informatie over het onderwerp?
Slide 11 - Woordweb
timer
0:30
Met welk doel staat er een tussenkopje boven een stuk tekst?
Slide 12 - Woordweb
timer
1:00
Wat staat er in de inleiding van een tekst? Noem een voorbeeld
Slide 13 - Woordweb
timer
1:00
Omschrijf wat de hoofdgedachte van een tekst is
Slide 14 - Woordweb
timer
1:00
Welke strategie gebruik je om de hoofdgedachte van een tekst te kunnen vinden?
Slide 15 - Woordweb
timer
1:00
Met welk doel staat er een inleiding in een tekst?
Slide 16 - Woordweb
In de inleiding van een tekst staat wel eens een anekdote. Wat is een anekdote?
timer
1:00
Slide 17 - Open vraag
Welke vijf woordraadstrategieën ken je?
timer
1:00
Slide 18 - Open vraag
timer
1:00
Welke tekstverbanden die in een tekst kunnen staan, ken je? Je hebt er vier geleerd
Slide 19 - Woordweb
timer
0:45
Wat is een signaalwoord? Geef een omschrijving
Slide 20 - Woordweb
timer
1:30
Met welk doel kan iemand een tekst schrijven? Weet je ze alle vier?
Slide 21 - Woordweb
timer
0:45
Noem een voorbeeld van een tekst die geschreven is om te amuseren
Slide 22 - Woordweb
timer
0:45
Noem een voorbeeld van een tekst die geschreven is om te informeren
Slide 23 - Woordweb
timer
0:45
Noem een voorbeeld van een tekst die geschreven is om te overtuigen
Slide 24 - Woordweb
timer
0:45
Noem een voorbeeld van een tekst die geschreven is om te activeren
Slide 25 - Woordweb
timer
1:00
Noem signaalwoorden waaraan je een opsomming in de tekst kunt zien/vinden
Slide 26 - Woordweb
timer
1:00
Noem signaalwoorden van een tegenstelling die in de tekst kan staan
Slide 27 - Woordweb
timer
1:00
Noem signaalwoorden die een chronologisch verband in de tekst laten zien
Slide 28 - Woordweb
timer
1:00
Noem signaalwoorden die laten zien dat er een toelichting in de tekst staat
Slide 29 - Woordweb
Even oefenen....
Slide 30 - Tekstslide
Het begint met een idee, dan worden de ontwerpen getekend. Daarna wordt er een kartonnen versie gemaakt. Vervolgens gaan de programmeurs aan de slag. Dan voegen ze het digitale ontwerp en het programma samen. Ten slotte wordt het resultaat getest
A
In deze tekst staat een chronologisch verband
B
In deze tekst staat een opsommend verband
C
In deze tekst staat een tegenstellend verband
D
In deze tekst staat een toelichtend verband
Slide 31 - Quizvraag
Ik ben het niet met je eens! Ten eerste is er helemaal geen probleem, daarnaast geef je argumenten die niet kloppen en verder geloof ik wel in het vaccineren van jonge mensen.
A
In deze tekst staat een chronologisch verband
B
In deze tekst staat een opsommend verband
C
In deze tekst staat een tegenstellend verband
D
In deze tekst staat een toelichtend verband
Slide 32 - Quizvraag
Het begint met een idee, waarbij de figuren worden ontworpen. Zo zie je al een klein beetje hoe het eindresultaat eruit gaat zien. Denk aan avatars, bijvoorbeeld in Snapchat
A
In deze tekst staat een chronologisch verband
B
In deze tekst staat een opsommend verband
C
In deze tekst staat een tegenstellend verband
D
In deze tekst staat een toelichtend verband
Slide 33 - Quizvraag
Het verhaal speelt zich af in deze tijd. Het begint als Toon vier jaar oud is en hij hoort dat zijn ouders gaan scheiden. Als vijf jaar later zijn moeder overlijdt en nog een paar jaar daarna zijn vader naar het buitenland vertrekt, staat Toon er alleen voor. Op zijn vijftiende jaar is hij alleen op de wereld. Waar moet hij nu wonen?
A
In deze tekst staat een chronologisch verband
B
In deze tekst staat een opsommend verband
C
In deze tekst staat een tegenstellend verband
D
In deze tekst staat een toelichtend verband
Slide 34 - Quizvraag
Welke signaalwoorden geven een chronologisch verband aan?
Het verhaal speelt zich af in deze tijd. Het begint als Toon vier jaar oud is en hij hoort dat zijn ouders gaan scheiden. Als vijf jaar later zijn moeder overlijdt en nog een paar jaar daarna zijn vader naar het buitenland vertrekt, staat Toon er alleen voor. Op zijn vijftiende jaar is hij alleen op de wereld. Waar moet hij nu wonen?
Slide 35 - Open vraag
Ik eet heel graag groenten, maar ik houd niet van paprika. Hoewel ik stukjes paprika niet uit mijn eten vis als die erin verwerkt zitten. Ik zal echter nooit een stuk paprika rauw opeten. Niet vrijwillig in elk geval.
A
In deze tekst staat een chronologisch verband
B
In deze tekst staat een opsommend verband
C
In deze tekst staat een tegenstellend verband
D
In deze tekst staat een toelichtend verband
Slide 36 - Quizvraag
Welke onderdelen van lezen vind je nog lastig?
Slide 37 - Open vraag
Ik vond het fijn om even te oefenen (volgende week komt de leestoets!)
😒🙁😐🙂😃
Slide 38 - Poll
Leren voor en kunnen toepassen tijdens de leestoets:
Hoofdstuk:
blz 12: hoe vind je het onderwerp van een tekst?
blz 42: wat zijn deelonderwerpen?
blz 72: inleiding, middenstuk, slot (en hoofdgedachte)