Werkwoordspelling VT (sterke en zwakke werkwoorden)

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2

Werkwoordspelling V.T.

Hoe was het ook alweer....?

Hoe herken je een sterk werkwoord?

Hoe herken je een zwak werkwoord?

Sterke werkwoorden

Zwakke werkwoorden

lopen

worden

kijken

lezen

houden

wensen

vieren

luisteren

wachten

fietsen

Als je zwakke werkwoorden moet spellen in de V.T. maak je gebruik van:.........

Als de persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd staat, dan gebruik je +te(n) of +de(n).

stam+ te (enkelvoud)

stam+ ten (meervoud)

stam+ de (enkelvoud)

stam+ den (meervoud)

Eerst pak je dus de stam (ik-vorm) en daar zet je +te of +de achter. 

Daarna kijk je of het werkwoord in het meervoud of het enkelvoud staat, bij meervoud zet je er ook nog een 'n' achter. 

rennen

 

ik ren (stam)

ik rende (stam +de)

wij renden (stam + den)

fietsen

 

ik fiets (stam)

ik fietste (stam +te)

wij fietsten (stam + ten)

TaXiKoFSCHiP

Meestal weet je (door goed te luisteren, als je het werkwoord hardop zegt) of de verleden tijd met -de(n) of -te(n) wordt geschreven. Als je het niet weet, kun je TaXiKoFSCHiP gebruiken.

De regel van  TaXiKoFSCHiP

Als de laatste letter van de stam wel in  TaXiKoFSCHiP staat: +te(n) in de verleden tijd

 

Als de laatste letter van de stam niet in TaXiKoFSCHiP staat: +de(n) in de verleden tijd

werkwoord: fietsen

stam: fiets

de laatste letter is een 's'

de 's' staat wel in TaXiKoFSCHiP dus een 't', +te(n)

dus: fietste(n)

werkwoord: rennen

stam: ren

de laatste letter is een 'n'

de 'n' staat niet in TaXiKoFSCHiP, dus een 'd', +de(n)

dus: rende(n)

Zwak of Sterk werkwoord:
denken

1. sterk
2. zwak

Zwak of Sterk werkwoord:
werken

1. sterk
2. zwak

Zwak of Sterk werkwoord:
benutten

1. sterk
2. zwak

Zwak of Sterk werkwoord:
zitten

1. sterk
2. zwak

Zwak of Sterk werkwoord:
spreken

1. sterk
2. zwak

Zwak of Sterk werkwoord:
pesten

1. sterk
2. zwak

Vul bij de volgende opdrachten de juiste vorm van de VERLEDEN TIJD in!

Dennis ... (bereiken) zijn vader pas bij de derde belpoging.

De docent .... (beantwoorden) alle vragen van de kinderen.

Holly ... (vergeten) haar huiswerk te doen.

Dit ongeluk .... (bewijzen) hoe gevaarlijk deze weg is.

Vorige jaar ... (verven) hij zelf zijn huis.

Olaf .... (storten) zich volledig op zijn werk.

Tim .... (verdelen) het snoep eerlijk over alle kinderen.

Ik .... (gokken) alle antwoorden op mijn toets.

Vorig jaar .... (lopen) wij wel 15 km op één dag.

Abdel en Mo .... (verkennen) de omgeving van het kamphuis.

Ik ... (drinken) een heerlijk glas koude melk.

Zij .... (blozen) toen zij de jongen zag op wie zij verliefd was.

Hij .... (vangen) een hele grote vis.

Jaylie .... (redden) het niet om op tijd te komen.

Diego .... (zappen) van het ene naar het andere kanaal.

Zelf aan de slag:

- Werk verder op jouw laptop

-Ga naar Studiemeter (Starttaal Vooraf)

- Maak alles van Thema 4 t/m H. 5   (Schrijven) af
- Klaar? Ga verder met je eigen lesplan op www.numo.nl

Succes  :)