Becokenner Havo 5 Kersteditie

Welk orgaan in een NV kan bestuurders benoemen en ontslaan?
A
Raad van Bestuur
B
Raad van Commissarissen
C
Algemene vergadering van aandeelhouders
1 / 35
volgende
Slide 1: Quizvraag
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welk orgaan in een NV kan bestuurders benoemen en ontslaan?
A
Raad van Bestuur
B
Raad van Commissarissen
C
Algemene vergadering van aandeelhouders

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Debiteuren behoren tot
A
Kort vreemd vermogen
B
Vlottende activa
C
Lang vreemd vermogen
D
Vaste activa

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een obligatie is voor een organisatie een vorm van ...
A
Eigen vermogen
B
Vreemd vermogen

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is brutowinst?
A
Omzet - inkoopwaarde van de omzet
B
opbrengst -bedrijfskosten
C
Afzet - inkoopwaarde van de afzet

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Afschrijvingskosten komen op de:
A
liquiditeitsbegroting
B
resultaten begroting
C
beiden

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je ontvangt geld van je debiteuren. Is dit zonder of met btw?
A
inclusief btw
B
exclusief btw

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bedrijf verkoopt 1000 aandelen tegen een emissiekoers van €25,-. De nominale waarde is €5,-. Welke post op de balans verandert door deze emissie?
A
Winstreserve
B
Agioreserve
C
Herwaarderingsreserve

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bereken je de Omzet?

Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Omzet
D
Omzet x Verkoopprijs

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het aflossen van een lening komt op de:
A
Liquiditeitsbegroting
B
Resultatenbegroting
C
Beiden

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bereken je winst?
A
opbrengsten - kosten
B
opbrengsten - uitgaven
C
ontvangsten - uitgaven
D
ontvangsten - kosten

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kosten en opbrengsten staan op de...
A
Beginbalans
B
Resultatenbegroting
C
Liquiditeitsbegroting
D
Eindbalans

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat het nadeel van een eenmanszaak en een VOF?
A
De eigenaar is ook privé aansprakelijk
B
Dit is een rechtspersoon
C
Je moet aandelen verdelen
D
Je moet een jaarrekening opstellen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort er niet in een jaarrekening?
A
winst- en verliesrekening
B
Balans
C
brutowinstmarge
D
Toelichting

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke rechtsvormen moeten een jaarrekening opstellen?
A
Eenmanszaak
B
Eenmanszaak en VOF
C
BV en NV
D
Alle rechtvormen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat op de balans vooruitontvangen bedragen
A
Debet
B
Credit

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik los een lening af met 1.000 Euro.
Hoe komt dit op de balans?
A
Niet
B
lening (rechts) - 1.000 Bank (links) - 1.000
C
Lening (rechts): -1.000 Eigen vermogen: +1.000

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Per kas gekocht goederen €1.400.
A
Voorraad -€1.400 Kas -€1.400
B
Voorraad +€1.400 Kas -€1.400
C
Voorraad -€1.400 Crediteuren -€1.400
D
Voorraad -€1.400 Crediteuren +€1.400

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De liquiditeitsbegroting is altijd inclusief BTW
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat staat er links op de balans
A
Vaste Activa, Vlottende Activa, Liquide Middelen
B
Omzet en winst
C
Eigen Vermogen en Vreemd Vermogen

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Staan afschrijvingskosten op de liquiditeitsbegroting?

A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij de break even omzet …
A
Zijn de constante kosten hoger dan de dekkingsbijdrage
B
Zijn de constante kosten lager dan de dekkingsbijdrage
C
Zijn de constante kosten gelijk aan de dekkingsbijdrage
D
Zijn de variabele kosten gelijk aan de constante kosten

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het kenmerkende verschil tussen variabele en vaste kosten heeft te maken met:
timer
0:30
A
de afzet
B
de omzet
C
de klanten
D
het break-even punt

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke samenlevingsvorm(en) krijgen beide ouders automatisch het ouderlijk gezag over hun kinderen?
A
Huwelijk
B
Geregistreerd partnerschap
C
Samenwonen met samenlevingscontract
D
Samenwonen zonder samenlevingscontract

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling: Bij samenwonen met een notarieel samenlevingscontract ben je automatisch elkaars erfgenaam als partners
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Je bent alleen erfgenaam van je partner als jouw partner jou in zijn/haar testament heeft laten opnemen.
Een individuele arbeidsovereenkomst wordt afgesloten tussen
A
vakbond en werkgever
B
vakbond en de regering
C
vakbond en de werknemer
D
werkgever en werknemer

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat staat er op een exploitatiebegroting?
A
Kosten en opbrengsten
B
Kosten en ontvangsten
C
Uitgaven en opbrengsten
D
Uitgaven en ontvangsten

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat staat er NIET in de individuele arbeidsovereenkomst?
A
Salaris
B
Minimumloon
C
Werktijden
D
Wat voor werk je doet

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

CAO is een arbeidsovereenkomst voor een:
A
hele groep werknemers in een bepaalde bedrijfstak
B
één werknemer
C
één werkgever
D
hele groep werkgevers in een bepaalde bedrijfstak

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

TO = 4q
TK = 2q + 500
de break-even-afzet is:
A
500
B
250
C
2
D
0,5

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik verkoop een product voor € 5,-. De inkoopprijs van de product is € 2,50. De constante kosten zijn € 750. Wat is de dekkingsbijdragen?
A
€ 750
B
€ 5,-
C
€ 2,50
D
€ 7,50

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent het als een onderneming investeert?

A
Als de onderneming belegt in aandelen of obligaties.
B
Als de onderneming kapitaalgoederen aanschaft.
C
Beiden zijn goed
D
Beiden zijn fout

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je onterecht ontslagen wordt kun je:
A
Naar de rechter gaan
B
Naar de vakbond gaan
C
Je kan niks doen
D
geen idee

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat houdt de transitievergoeding in?
A
Alle werknemers hebben na een arbeidsovereenkomst van ten minste twee jaar, waarnaar ontslag volgt, recht op transitievergoeding.
B
Transitievergoeding geldt alleen voor medewerkers met contracten voor onbepaalde tijd.
C
De transitievergoeding is een vergoeding na ontslag die zowel voor werknemers als zelfstandig ondernemers geldt.
D
Alle medewerkers die een tijdelijk contract hebben dat niet verlengd wordt, hebben recht op een transitievergoeding.

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het aanschaffen en betalen van een nieuwe machine komt op de:
A
Liquiditeitsbegroting
B
Resultatenbegroting
C
Beiden

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen een spaarrekening en een deposito?
A
Weinig rente op een deposito en veel op spaarrekening
B
Geld staat vast bij deposito en niet op een spaarrekening
C
Een vaste looptijd op een spaarrekening
D
Variabele rente op het saldo van een deposito

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies