BK2 H2

Binnenkomst
1. Telefoon in de telefoontas
2. Niet eten (geen kauwgum)
3. Boek & laptop pakken
4. Gaan zitten in jouw groepje
5. Timer voorbij
--> stop met praten de les begint
timer
3:00
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Binnenkomst
1. Telefoon in de telefoontas
2. Niet eten (geen kauwgum)
3. Boek & laptop pakken
4. Gaan zitten in jouw groepje
5. Timer voorbij
--> stop met praten de les begint
timer
3:00

Slide 1 - Tekstslide

H2.1 Stoffen thuis en op school
  • Stof = waarvan iets is gemaakt.
  • Materiaal = een stof waarvan je een voorwerp kunt maken
    (metaal, glas, steen, papier, hout en kunststof).
  • Voorwerp = een ding dat je kunt gebruiken.
  • Metalen zijn vaak glanzend, stevig en buigbaar (breken niet). Dit zijn stofeigenschappen van metaal.
    --> Wat zouden stofeigenschappen van glas kunnen zijn?

Slide 2 - Tekstslide

H2.2 Eigenschappen van stoffen
  • Stofeigenschappen = De bijzonderheden van een stof 
  • Fase = toestand van een stof
    vast            --> bv. ijs en aluminium
    vloeibaar --> zoals water
    gas             --> bv. waterdamp en aardgas
  • Fase-overgang = het veranderen van een stof naar een andere fase.

Slide 3 - Tekstslide

H2.2 Eigenschappen van stoffen
  • Welke fasen herken je hier?

Slide 4 - Tekstslide

H2.2 Eigenschappen van stoffen
  • De fase-overgangen zijn: 
  • Smelten            = van vast naar vloeibaar.
  • Stollen               = van vloeibaar naar vast.
  • Verdampen     = van vloeibaar naar gas.
  • Condenseren = van gas naar vloeibaar.


Slide 5 - Tekstslide

H2.2 Eigenschappen van stoffen
  • In welke fase brandt de waxine?
 A in de vaste fase
 B in de vloeibare fase
 C in de gasvormige fase
 D in alle fasen

  • Welke fasenovergangen vinden er plaats het bij het brandende waxine-lichtje?

Slide 6 - Tekstslide

H2.2 Eigenschappen van stoffen
  • Smeltpunt = de temperatuur waarbij een vaste stof vloeibaar wordt.
  • Kookpunt = de temperatuur waarbij een vloeistof gaat koken.
  • Stol/vriespunt = de temperatuur waarbij een vloeibare stof vast wordt.
  • Dit zijn stofeigenschappen.
    --> Hoe zit dat met water?

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag
  1. Maak H2.1 en H2.2 af (moeten af!)
  2. Klaar: 50% van de vragen goed beantwoord?
  3. Ga dan verder met Test Jezelf H2.1 & H2.2 


Slide 8 - Tekstslide

H2.2 Eigenschappen van stoffen
  • Van een rechthoekig voorwerp moet jij de inhoud of volume kunnen bepalen!
    Volume = lengte x breedte x hoogte
  • Je hebt deel A af
  • Je hebt proef 1 af

Slide 9 - Tekstslide

H2.2 Eigenschappen van stoffen
  • Dichtheid van een stof = de massa van 1 cm3 van die stof.
  • Dit is ook een stofeigenschap, elke stof heeft zijn eigen dichtheid!
  • Proef 3 heb je blokjes van precies 1cm3 gewogen en de massa in gram opgeschreven --> precies de dichtheid
  • Je weet nu welke stoffen je hebt gewogen!

Slide 10 - Tekstslide

H2.2 Eigenschappen van stoffen
  • De dichtheid kun je uitrekenen met een formule:
       dichtheid (g/cm3) = massa (g) : volume (cm3)
Voorbeeld: 
Een blokje van een bepaalde stof weegt 10 g en heeft een volume van 2cm3Bereken de dichtheid.
dichtheid (g/cm3) = 10 (g) : 2 (cm3) = 5 g/cm3

Slide 11 - Tekstslide

H2.2 Eigenschappen van stoffen
  • De dichtheid kun je uitrekenen met een formule:
       dichtheid (g/cm3) = massa (g) : volume (cm3)
  • Maak nu deel C en D

Slide 12 - Tekstslide

H2.2 Eigenschappen van stoffen
  • De dichtheid kun je uitrekenen met een formule:
    dichtheid (g/cm3) = massa (g) : volume (cm3)
  • Volume kun je uitrekenen met l x b x h
  • Wat nu als het voorwerp niet rechthoekig is!?
  • Onderdompelmethode

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

H2.2 Eigenschappen van stoffen
  • De dichtheid kun je uitrekenen met een formule:
    dichtheid (g/cm3) = massa (g) : volume (cm3)
  • Wat nu als het voorwerp niet rechthoekig is!?
  • Onderdompelmethode
  • Maak nu deel E.

Slide 15 - Tekstslide

Hoe verder:
  • Je hebt geleerd hoe je dichtheid van een stof kunt bepalen en uitrekenen! 
  • Je hebt de extra opgaven allemaal gedaan en ingeleverd!
  • Laptop pakken en in je online werkboek:
    Opgaven H2.1 en H2.2 zijn af
  • Klaar: H2.3 lezen + Opgaven maken van H2.3

Slide 16 - Tekstslide

H2.3 Metalen
Je kunt metalen herkennen aan hun glans en hun kleur.
Enkele belangrijke eigenschappen
van metalen zijn:
• Metalen zijn sterk.
• Metalen kun je goed bewerken.
• Metalen kun je buigen.
• Metalen kun je smelten.

Slide 17 - Tekstslide

H2.3 Metalen
Elk metaal heeft een eigen smeltpunt
Het smeltpunt is een stofeigenschap

Aan het smeltpunt kun je een metaal
herkennen.

Slide 18 - Tekstslide

H2.3 Metalen
Het metaal laat de warmte goed door.
Metalen zijn goede warmtegeleiders.

Het doorlaten van warmte
is per metaal verschillend.

Slide 19 - Tekstslide

H2.3 Metalen
Het aantasten van ijzer en staal door vocht en zuurstof noem je roesten. 
Roest = een korrelige, bruine stof op het metaal. 
IJzer en staal gaan kapot van roest. 
Het metaal wordt zwakker. 
De roest gaat steeds verder het metaal in.

Slide 20 - Tekstslide

H2.3 Metalen
Bij andere metalen werkt het niet zo! 
Bijvoorbeeld op koper komt een dun laagje (koperoxide). 
Deze oxidelaag zit heel vast op het koper en sluit het af. 
Het oxidelaagje beschermt het koper. 
Dit aantasten van koper en andere metalen door vocht en zuurstof noem je oxideren.

Slide 21 - Tekstslide

H2.3 Metalen
Je kunt ijzer en staal beschermen tegen roesten:
  • verven (door het laagje verf kan er geen vocht en zuurstof meer bij)
  • vertinnen (het staal kun je bedekken met een heel dun laagje tin) 
  • verzinken
  • verchromen

Slide 22 - Tekstslide

H2.3 Metalen
Speciale eigenschappen van metaal

Goud en zilver noem je edelmetalen. 
Edelmetalen oxideren niet.

IJzer (staal) en nikkel worden aangetrokken door een magneet. Dit noem je: magnetisch.

Slide 23 - Tekstslide

H2.4 Glas
De belangrijkste eigenschappen van glas zijn:
• Glas is doorzichtig.
• Glas kan gekleurd worden.
• Glas kan goed tegen alle soorten vloeistoffen.
• Glas is gemakkelijk schoon te maken.
• Glas is breekbaar.

Slide 24 - Tekstslide

H2.4 Glas
Glaswol is een dikke deken gemaakt met dunne draden van glas. Glaswol wordt gemaakt van glasscherven, zand, soda en kalksteen. De belangrijkste eigenschappen van glaswol zijn:
• Glaswol is niet brandbaar.
• Glaswol kan goed tegen water.
• Glaswol houdt geluid tegen.
• Glaswol houdt warmte tegen.

Slide 25 - Tekstslide

H2.4 KERAMIEK
Bakstenen
Een baksteen is gemaakt van klei. Klei is zacht, maar een baksteen is hard. De klei wordt verhit in speciale ovens.
Door het bakken wordt de klei hard. 
Na het bakken zeg je geen klei, maar keramiek

Slide 26 - Tekstslide

H2.4 KERAMIEK
Van keramiek kun je verschillende voorwerpen maken, het is sterk maar ook breekbaar!
Keramiek kan goed tegen hoge temperaturen

Slide 27 - Tekstslide

H2.4 KERAMIEK
Poreus
In de klei van baksteen zitten grote korrels. Daardoor komen er tijdens het bakken kleine openingen in de baksteen. De keramiek van een baksteen noem je daarom poreus. 
In andere soorten klei zitten geen grote korrels (fijne klei). 
De voorwerpen in de keuken zijn gemaakt van fijne klei (borden en schalen) en zijn minder poreus dan bakstenen.

Slide 28 - Tekstslide

H2.4 KERAMIEK
Glazuur is een dunne laag glas die op het voorwerp wordt
aangebracht na de eerste keer bakken. Daarna wordt het voorwerp nog een keer gebakken.
Voordelen:
• het voorwerp blijft langer mooi.
• het voorwerp kun je beter schoonmaken.
• Waterdicht (dichte keramiek)

Slide 29 - Tekstslide

H2.4 HOUT
Hout is een natuurlijk materiaal. 
De belangrijkste eigenschappen van hout zijn:
• Hout is stevig.
• Hout is licht.
• Hout kun je goed bewerken.
• Hout is brandbaar.

Slide 30 - Tekstslide

H2.4 Recyclen
Niet zomaar alles weggooien!
Recyclen betekent: hergebruiken van stoffen. 

Slide 31 - Tekstslide

H2.5 KUNSTSTOF
Vroeger konden mensen alleen maar voorwerpen maken van hout, glas, keramiek en metaal.
Nu maken we heel veel voorwerpen van kunststof ofwel plastic.

Kunststof of plastic wordt 
gemaakt uit aardolie.
                    Olie raffinaderij -->

Slide 32 - Tekstslide

H2.5 KUNSTSTOF
Kunststof heeft belangrijke voordelen:
• Het is licht.
• Het kan goed tegen water.
• Het laat weinig warmte door.
• Het is goedkoop.
• Het gaat lang mee.
• Het breekt niet gemakkelijk.
• Je kunt het in elke vorm maken die je wilt.
• Je kunt het een kleur geven.

Slide 33 - Tekstslide

H2.5 KUNSTSTOF
Maar kunststof heeft ook nadelen:
  •  Voor het maken van kunststof zijn gevaarlijke stoffen nodig. 
  • Ook komen bij het maken van kunststof soms schadelijke stoffen vrij. 
  • En omdat kunststof goedkoop is,
    wordt het veel gebruikt en
    snel weggegooid.
    Op die manier zorgen kunststoffen
    voor veel afval.

Slide 34 - Tekstslide

H2.5 Afbreekbare kunststof?
Groente en fruit zijn soms verpakt in afbreekbare kunststof.
Kan worden ‘opgegeten’ door bacteriën en schimmels in de natuur --> COMPOSTEREN.
Compost kun je gebruiken als mest in de tuin of in potgrond. 

Afbreekbare kunststof is
minder slecht voor het milieu.

Slide 35 - Tekstslide

H2.5 KUNSTSTOF: piepschuim (EPS)
Bestaat uit  kleine bolletjes met lucht die aan elkaar geplakt zijn. Daardoor is piepschuim heel erg licht. 
De voordelen van piepschuim zijn:
• Het is heel licht.
• Het laat weinig warmte door.
• Het laat geen water door.
• Je kunt het goed recyclen.

Slide 36 - Tekstslide

H2.5 KUNSTSTOF: PET Fles (PET)
PET is doorzichtig, net als glas. Maar er zijn ook verschillen:
• Een petfles is veel lichter dan een fles van glas.
• Een petfles breekt niet als je hem laat vallen.
• Een petfles is goed recyclebaar.

Slide 37 - Tekstslide

H2.5 KUNSTSTOF: PE & HDPE
Polyetheen is een zachte kunststof. 
Het wordt gebruikt voor plastic tassen, boterhamzakjes en vuilniszakken. --> PE
Ook de plastic flessen van shampoo en
douchegel zijn van polyetheen. -->HDPE

Deze kunststof kun je goed recyclen.

Slide 38 - Tekstslide

Ma 14 okt
  1. H2.6 samen doen 
  2. Zelfstandig werken in je online werkboek Afmaken: H2.4 en H2.5
    Test Jezelf H2.1 t/m H2.6
  3. KLAAR: Oefenen voor de toets!

Slide 39 - Tekstslide

Di 15 okt
  1. Hoofdstuk 2 WAAR/NIET WAAR
  2. Dichtheid berekenen
  3. Zelfstandig werken in je online werkboek Afmaken: H2.4 en H2.5
    Test Jezelf H2.1 t/m H2.6
  4. KLAAR: Oefenen voor de toets!

Slide 40 - Tekstslide

Wo 16 okt
  1. Hoofdstuk 2 Meerkeuzevragen
  2. Zelfstandig werken in je online werkboek Afmaken: H2.4 en H2.5
    Test Jezelf H2.1 t/m H2.6
  3. KLAAR: Oefenen voor de toets!

Slide 41 - Tekstslide

Waarom worden frisdrankflessen vaak van kunststof gemaakt?
A
Kunststof buigt gemakkelijk.
B
Kunststof laat weinig warmte door.
C
Kunststof heeft een kleine dichtheid.

Slide 42 - Quizvraag

Wat betekent recyclen?
A
hergebruiken van stoffen
B
minder grondstoffen gebruiken
C
smelten van glas
D
twee keer bakken

Slide 43 - Quizvraag

Om je heen zie je verschillende stoffen. Waar kun je een stof aan herkennen?
A
aan zijn kleur
B
aan zijn massa
C
aan zijn volume
D
aan zijn vorm

Slide 44 - Quizvraag

Op een fles schoonmaakmiddel zit een kindveilige dop. Wat zegt dat over het schoonmaakmiddel?
A
Het is alleen gevaarlijk voor kinderen.
B
Het is een gevaarlijke stof.
C
Je mag het niet gebruiken als er kinderen in de buurt zijn.
D
Je moet handschoenen dragen als je ermee werkt.

Slide 45 - Quizvraag

Edelmetalen hebben verschillende eigenschappen. Welke eigenschap hebben alle edelmetalen?
A
Alle edelmetalen hebben een roestlaag.
B
Alle edelmetalen kunnen oxideren.
C
Alle edelmetalen zijn goede warmtegeleiders.
D
Alle edelmetalen zijn magnetisch.

Slide 46 - Quizvraag

Glas wordt gebruikt om voorwerpen van te maken. Maar glas heeft ook nadelen. Wat zijn twee belangrijke nadelen van glas?
A
Glas is breekbaar en doorzichtig.
B
Glas is breekbaar en heeft scherpe randen.
C
Glas is doorzichtig en hard.
D
Glas is hard en heeft scherpe randen.

Slide 47 - Quizvraag

Waarom worden stalen hoogspanningsmasten verzinkt?
A
om ze beter zichtbaar te maken
B
om ze sterker te maken
C
om ze stroom te laten geleiden
D
om ze te beschermen tegen roesten

Slide 48 - Quizvraag

Keramiek is vaak met glazuur bedekt.
Wat is glazuur?
A
een beschildering om keramiek mooier te maken
B
een glaslaag die keramiek beschermt en waterdicht maakt
C
een soort zuur dat keramiek beschermt en sterk maakt

Slide 49 - Quizvraag

Wat betekent dit gevarensymbool?
A
bijtend
B
giftig
C
schadelijk
D
slecht voor het milieu

Slide 50 - Quizvraag