Bestudeer paragraaf 2.3 (p. 55-57) uit Laagland leerwerkboek A en noteer voor jezelf de definitie van de volgende begrippen:
1. beeldspraak
2. symboliek
3. object
4. beeld
5. vergelijking
6. metafoor
7. metonymia
8. synesthesie
9. personificatie
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4
In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Onderdelen in deze les
Bestudeer paragraaf 2.3 (p. 55-57) uit Laagland leerwerkboek A en noteer voor jezelf de definitie van de volgende begrippen:
1. beeldspraak
2. symboliek
3. object
4. beeld
5. vergelijking
6. metafoor
7. metonymia
8. synesthesie
9. personificatie
Slide 1 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen beeldspraak en symboliek?
Slide 2 - Open vraag
'Ze zingt ontzettend mooi: ze is net een nachtegaal.'
Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
synesthesie
Slide 3 - Quizvraag
'Ze zingt ontzettend mooi: ze is net een nachtegaal.'
Wat is het object en wat is het beeld?
Slide 4 - Open vraag
'Hij gebruikte veel bittere woorden.'
Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
synesthesie
Slide 5 - Quizvraag
'Hij gebruikte veel bittere woorden.' Leg uit waarom dit een synesthesie is: welke zintuiglijke gebieden worden gecombineerd?
Slide 6 - Open vraag
'Ik brand van verlangen.'
Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
personificatie
Slide 7 - Quizvraag
'Ik brand van verlangen.'
Wat is het object en wat is het beeld?
Slide 8 - Open vraag
'De wind fluistert door de bladeren.'
Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
personificatie
Slide 9 - Quizvraag
'De wind fluistert door de bladeren.'
Wat wordt er in letterlijke zin bedoeld?
Slide 10 - Open vraag
'Het Rijksmuseum heeft twee Rembrandts aangeschaft.'
Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
personificatie
Slide 11 - Quizvraag
'Het Rijksmuseum heeft twee Rembrandts aangeschaft.' Wat is het object en wat is het beeld?
Slide 12 - Open vraag
'Mijn neefje ging er als een haas vandoor.'
Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
personificatie
Slide 13 - Quizvraag
'Mijn neefje ging er als een haas vandoor.'
Wat is het object en wat is het beeld?
Slide 14 - Open vraag
'Heb jij de nieuwste Herman Koch al gelezen?'
Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
personificatie
Slide 15 - Quizvraag
'Heb jij de nieuwste Herman Koch al gelezen?'
Wat is het object en wat is het beeld?
Slide 16 - Open vraag
'Dat schaap heeft zich weer beet laten nemen.'
Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
personificatie
Slide 17 - Quizvraag
'Dat schaap heeft zich weer beet laten nemen.'
Wat is het object en wat is het beeld?
Slide 18 - Open vraag
'In het zonlicht dansten talloze stofjes.'
Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
personificatie
Slide 19 - Quizvraag
'In het zonlicht dansten talloze stofjes.'
Wat wordt er in letterlijke zin bedoeld?
Slide 20 - Open vraag
Beeldspraak komt veel voor in literatuur en ook in liedjes.
Luister op de volgende slide naar een fragment uit het nummer IJskoud van Nielson.
Beantwoord daarna de volgende vraag op slide 65: welk stukje uit de tekst van IJskoud bevat een personificatie?
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Video
Welk stukje uit de tekst van IJskoud bevat een personificatie?
A
En je woorden maken wolkjes in de lucht
B
Een rilling loopt een rondje op m’n rug
C
Waarom maak je alles stuk?
D
Waarom zou je dat doen?
Slide 23 - Quizvraag
Luister op de volgende slide naar een fragment uit het nummer Thuis van Snelle.
Beantwoord daarna de volgende vragen op slide 69:
1. Noem twee vormen van beeldspraak uit dit fragment.
2. Zet erachter welke vorm van beeldspraak het is: vergelijking, metafoor, metonymia, enz.
Slide 24 - Tekstslide
0
Slide 25 - Video
En ik kan niet onder woorden brengen wat
Er gebeurt als ik het huis binnenstap, maar
Het is als de aankomst in de haven na een lange tijd op zee
Hier staan mijn voeten op de aarde
En mijn jeugd op dvd, en
Lang niet vaak genoeg is deze tijd aan ons besteed
Maar nergens tikt die zo en is de puzzel zo compleet
Ik ben thuis, hier ben ik thuis
Hier ben ik thuis
Hieronder vind je nog eens de tekst van het fragment dat je net hebt beluisterd.
De vragen staan op de volgende slide.
Slide 26 - Tekstslide
1. Noem twee vormen van beeldspraak uit dit fragment. 2. Zet erachter welke vorm van beeldspraak het is: vergelijking, metafoor, metonymia, personificatie of synesthesie?
Slide 27 - Open vraag
Ook politici zetten regelmatig beeldspraak in.
Bekijk op de volgende slide het fragment uit Even tot hier.
Beantwoord daarna de volgende vragen op slide 72:
1. Noem drie metaforen die je in het fragment hoort.
2. Waarom zouden Rutte en De Jonge deze metaforen gebruiken?
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Video
1. Noem drie metaforen die je in het fragment hoort.
2. Waarom zouden Rutte en De Jonge deze metaforen gebruiken, denk je?
Slide 30 - Open vraag
Bekijk op de volgende slide nog een kort fragmentje uit Even tot hier.
Beantwoord daarna de volgende vragen op slide 75:
1. Wat is het beeld in de vergelijking die Hugo de Jonge maakt? En wat is het object?
2. Waarom maakt De Jonge specifiek deze vergelijking?
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Video
1. Wat is het beeld in de vergelijking die Hugo de Jonge maakt? En wat is het object? 2. Waarom maakt De Jonge specifiek deze vergelijking?
Slide 33 - Open vraag
Schrijf een kort tekstje over jouw (online) schooldag tot nu toe. Gebruik in je tekst minstens één metafoor (in strikte zin), één vergelijking en één vorm van metonymia.