Zo sprak hij, en hij veroorzaakte bij hem behoefte aan een jammerklacht om zijn vader; en nadat hij zijn hand had vastgepakt, duwde hij de oude man zacht van zich af. En terwijl zij beiden in gedachten waren verzonken, huilde de een hartstochtelijk (terugdenkend) de mannendodende Hektor, neergezonken voor de voeten van Achilles, maar Achilles huilde om zijn vader, en dan weer om Patroklos; en van hen weerklonk het gezucht in het huis. Maar toen de stralende Achilles zijn behoefte aan gejammer had gestild, en het verlangen was weggegaan van zijn hart en zijn ledematen, stond hij meteen op van zijn zetel, en deed de oude man opstaan, hem bij de hand pakkend, terwijl hij medelijden had met het grijze hoofd en de grijze kin, en nadat hij was begonnen met spreken, sprak hij hem toe met de gevleugelde woorden 19:
„Ach, arme man, ja werkelijk vele rampen verdroeg je in je hart. Hoe heb je het kunnen opbrengen alleen naar de schepen van de Grieken te komen, naar de ogen van de man die vele en dappere zonen voor jou van hun wapenrusting beroofde? Van ijzer 20 nu is jouw hart. Maar komaan dan, ga zitten op een zetel en laten we toelaten dat onze smarten, ook al zijn we bedroefd, toch rusten in ons hart; want ijzingwekkend gejammer heeft geen zin: de goden hebben immers zo beschikt voor de ongelukkige mensen, (namelijk) te leven terwijl ze bedroefd zijn; maar zelf zijn ze vrij van zorgen. Want er staan twee kruiken op de vloer van Zeus, gevuld met geschenken zoals hij (die) geeft, de ene gevuld met ellende, de andere met voorspoed: degene aan wie de bliksemslingerende Zeus geeft, nadat hij een mengsel heeft gemaakt, die krijgt nu eens slechts, dan weer goeds; maar aan wie hij alleen maar (iets van) die ellendige zaken geeft 21, (die) maakt hij een mikpunt van spot en hem drijft een slechte razernij over de stralende aarde, en hij zwerft rond bij goden noch mensen gewaardeerd.”