2hoda/e hoofdstuk 3 en begin 4

Financieel 1
Hoofdstuk 3 en begin 4
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Financieel 1
Hoofdstuk 3 en begin 4

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud van de les
  • Opfrisser/inleiding
  • Korte herhaling vorige lessen
  • Uitleg kostensoorten
  • Klein begin opslagmethode
  • Zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

Waar denk je aan bij bedrijfsresultaat en kengetallen?

Slide 3 - Woordweb

Brutowinstmarge
A
Inkoopprijs = 100%
B
Verkoopprijs = 100%

Slide 4 - Quizvraag

Inkoopprijs = 100%
A
Brutowinstopslag
B
Brutowinstmarge
C
Opslagmethode
D
Opslagkosten

Slide 5 - Quizvraag

Uit welke twee onderdelen bestaat je verkoopprijs?

Slide 6 - Open vraag

Uit welke twee onderdelen bestaat je omzet?

Slide 7 - Open vraag

Waarom gebruik je kengetallen?

Slide 8 - Open vraag

Omzetkengetallen
1. Omzet per m² WVO -> winkelvloeroppervlakte
2. Omzet per FTE -> per volledige werkweek
3. Omzet per gewerkt uur (OPWU) -> per uur
4. Omzetsnelheid
5. Omzetduur

Slide 9 - Tekstslide

H4: verkoopprijs berekenen
Exploitatiekosten:
  • Rentekosten
  • Inkoop- en voorraadkosten
  • Afschrijvingskosten
  • Personeelskosten
  • Huisvestingskosten
  • Verkoop- en marketingkosten

Slide 10 - Tekstslide

Verschil kosten en uitgaven
In het dagelijks leven worden de twee termen veel door elkaar gebruikt. In de economie heeft het een andere betekenis!!

Kosten -> laat de waarde van jouw bedrijf dalen.
Uitgaven -> vermindert het geld in je portemonnee.

BTW is géén kost!!

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik sluit een lening af van €10.000
Elke maand betaal ik €20 aan rente en ik los per maand €500 af.

Zijn dit kosten?

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld 2
Ik koop een hele dure machine die ik minstens vijf jaar ga gebruiken.

De aankoop is wél een uitgave -> je geldvoorraad wordt minder
De aankoop is géén kost -> je krijgt er iets van waarde voor terug. Als je bedrijf failliet dreigt te gaan, kun je de machine nog verkopen.

Slide 13 - Tekstslide

Constante en variabele kosten
Constante kosten -> Kosten die je al hebt als je nog geen enkel product verkocht hebt

Variabele kosten -> Kosten die variëren met de omvang van de verkoop of productie

Slide 14 - Tekstslide

Constante kosten
Bijvoorbeeld:
  • Huisvestingskosten
  • Personeelskosten (vaste contracten)
  • Rentekosten

Slide 15 - Tekstslide

Variabele kosten
Bijvoorbeeld:
  • Materiaalkosten
  • Personeelskosten (0-uren contract)
  • Bestelkosten
  • Verzendkosten

Slide 16 - Tekstslide

Wat vond je de belangrijkste/meest opvallende onderwerpen van deze les?

Slide 17 - Woordweb

Zelfstandig werken
Opdrachten uit je boek -> H3 en H4

Slide 18 - Tekstslide