1.5 Wiskundig gereedschap

Pak vast voor je
Schrift, geo, pen, potlood.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Pak vast voor je
Schrift, geo, pen, potlood.

Slide 1 - Tekstslide

Planning en leerdoelen.
Planning
- Verhaal sommetje
- Uitleg 1.5
- Afmaken opdracht werkblad vorige week 
Leerdoelen:
- rekenen met meetwaarden gebruik voorvoegsels.
- significante cijfers , hoe  bepaal je dat?

Slide 2 - Tekstslide

Verhaal sommetje
Een bepaalde auto trekt eenparig op van 20,0 m/s naar 30,0 m/s. De afstand die de auto aflegt tijdens het versnellen bedraagt in totaal 120 meter. 
Bereken de versnelling van de auto. 

Schets het v-t diagram van deze beweging en zet alle informatie in het diagram

Slide 3 - Tekstslide

Meet onnauwkeurigheid 
Stel je krijgt twee rapport cijfers:

een 7 en een 7,0 welk getal is nauwkeuriger?

Slide 4 - Tekstslide

Significante cijfers
  • alleen cijfers die informatie geven tellen mee
  • nullen aan het begin geven geen informatie
  • nullen aan het einde wel

voorbeelden:

162741        6 significante cijfers

0,038          2 significante cijfers

20,40          4 significante cijfers

Machten van 10 tellen niet als significant cijfer

Slide 5 - Tekstslide

Regel bij vermenigvuldigen

Kijk naar de begingetallen. Gebruik in je eindantwoord het kleinste aantal significante cijfers.


voorbeelden:

25 x 4 = 100 --> 1*10^2                     1 significant cijfer

1000 x 0,0240 = 24,0                         3 significante cijfers

32,00 : 4,0 = 8,0                                   2 significante cijfers

Slide 6 - Tekstslide

Regel bij optellen

Maak beide getallen gelijksoortig (in 10-tallen, 100-tallen etc, of werk voorvoegsels weg). Gebruik het kleinste aantal cijfers achter de komma.


0,100 kg + 0,35 kg = 0,45 kg

7,0 + 0,55 = 7,55 dus wordt 7,6


Slide 7 - Tekstslide

Hoeveel significante cijfers heeft het getal 0,0068020
A
7
B
6
C
5
D
4

Slide 8 - Quizvraag

0,0300 x 50,00
A
1,5
B
1,50
C
1,500
D
1,5000

Slide 9 - Quizvraag

4,25 + 5,8
A
10
B
10,1
C
10,05
D
1*10^2

Slide 10 - Quizvraag

7+0,40
A
7,04
B
7,40
C
7,4
D
7

Slide 11 - Quizvraag

Recht evenredig en omgekeerd evenredig.
Stel Voertuig A rijdt 5,0 m/s
Stel Voertuig B rijdt 10 m/s
Stel Voertuig C rijdt 15 m/s
Stel Voertuig D rijdt 20 m/s
Stel Voertuig E rijdt 25 m/s

Bereken hoelang elk voertuig over 100 meter doet.

Teken een t, v diagram --> welke lijn teken je hier. 
v 2 keer zo groot wordt t .....

Slide 12 - Tekstslide