10 Twee beweringen over chartaal geld. I. Chartaal geld zijn alle munten en bankbiljetten bij mensen en bedrijven, exclusief banken. II. Chartaal geld moet wettelijk geaccepteerd worden. Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
1 / 12
volgende
Slide 1: Quizvraag
In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen.
Onderdelen in deze les
10 Twee beweringen over chartaal geld. I. Chartaal geld zijn alle munten en bankbiljetten bij mensen en bedrijven, exclusief banken. II. Chartaal geld moet wettelijk geaccepteerd worden. Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 1 - Quizvraag
11 Twee beweringen over giraal geld. I. Giraal geld is het geld van mensen en bedrijven(exclusief banken),dat op de rekeningen bij de banken staat. II. Giraal geld is geld dat je alleen met je pinpas kunt betalen. Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 2 - Quizvraag
13 Gaat het om chartaal geld, giraal geld of geen geld in Nederland? Een 10 Deense kronenbiljet in je portemonnee.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 3 - Quizvraag
14 Gaat het om chartaal geld, giraal geld of geen geld in Nederland? Een 10 eurobiljet in je portemonnee.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 4 - Quizvraag
21 Een goed dat als ruilmiddel moet functioneren hoeft niet te voldoen aan de eigenschap dat het ........
A
waardevast is.
B
gewild is.
C
dat een kleine hoeveelheid een hoge waarde heeft.
D
dat het niet makkelijk deelbaar is.
Slide 5 - Quizvraag
29 Twee beweringen over bankbiljetten. I. Bankbiljetten waren ontvangstbewijzen op naam voor de waarde van het edelmetaal dat in bewaring was gegeven. II.Bankbiljetten ontstonden om de transactiekosten te verminderen. Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 6 - Quizvraag
31 Twee beweringen over de balans van de goudsmid. I. Verleend krediet is voor de goudsmid/bankier een debetpost. II. Ontvangstbewijzen/bankbiljetten zijn voor de goudsmid/bankier een debetpost. Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 7 - Quizvraag
43 Giraal geld is: 1. een tegoed op een betaalrekening. 2. een bankpas met pincode. 3. een credit card.
A
Alleen 1 is giraal geld.
B
Alleen 1 en 2 zijn giraal geld.
C
Alleen 2 en 3 zijn giraal geld.
D
Alle drie zijn giraal geld.
Slide 8 - Quizvraag
45 Twee beweringen over giraal geld. I. Bij giraal geld fungeert chartaal geld als dekkingsmiddel. II. Als Karel een betaling doet via zijn rekening-couranttegoed naar het rekening-couranttegoed van het restaurant daalt de girale geldhoeveelheid. Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 9 - Quizvraag
49 Twee beweringen over giraal/chartaal geld. I. Door het gebruik van pinpasbetaling en creditcard, stijgt de verhouding chartaal/giraal geld. II.Door het toegenomen gebruik van geldpinnen daalt het dekkingspercentage van de bank. Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 10 - Quizvraag
50 In een land waren op een bepaald moment voor 300 bankbiljetten en munten in omloop. De rekening-couranttegoeden van burgers en bedrijven(exclusief banken) waren 500 groot. Banken hadden 120 in kas en bij DNB/ECB een tegoed van 40. (alle bedragen in miljoenen euro's)
De totale maatschappelijke geldhoeveelheid was ... miljoen.