Lessen week 13 en 14 BL 3
1 / 30
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 2 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Wat weten wij tot nu toe over
Robin?
Robin?
Slide 3 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
Slide 4 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 5 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Volgorde zakelijke e-mail
e-mailadres
ontvanger
inleiding
onderwerp in adresbalk
aanhef
middenstuk
slot
afsluiting/
slotgroet
eigen naam
Slide 6 - Sleepvraag
Deze slide heeft geen instructies
Een zakelijke e-mail
A
Bestaat uit één alinea
B
Bestaat uit minimaal drie alinea's
Slide 7 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Welke van de onderstaande zinnen hoort niet in een zakelijke mail?
A
Met vriendelijke groeten,
B
Graag wil ik informeren of ik me nog kan inschrijven.
C
Ik hoop gauw te vernemen over de datum.
D
Ik ben blij dat je wat vrolijker bent nu.
Slide 8 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
In de tekst van een zakelijke mail gebruik je geen alinea’s.
A
Waar: je schrijft alles achter elkaar zonder witregels.
B
Niet waar: je gebruikt 3 alinea’s: inleiding , kern en een afsluiting.
C
Niet waar: je gebruikt 2 alinea's: inleiding en kern
Slide 9 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Welke slotgroeten zijn niet goed bij een zakelijke mail?
A
Met vriendelijke groet,
B
Vriendelijke groetjes,
C
Groetjes,
D
Fijne dag!
Slide 10 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
conventies
A
afspraken over gedragsregels
B
afspraken over de Nederlandse spellingregels
C
afspraken over de schrijfregels
D
afspraken over de regels voor zinsbouw
Slide 11 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
In welke zin zijn de leestekens niet goed gebruikt?
A
Elza zei enthousiast: 'Wat heb jij mooie schoenen aan!'
B
De verkoopster vroeg: 'Kan ik je helpen?'
C
Wil je nog een kopje koffie?
D
Als je dat kookt kom ik niet eten.
Slide 12 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
In welke zin kloppen de leestekens niet?
A
Neem je ook koffie, brood, en melk mee?
B
Ik ga morgen vragen hoe ik dit moet oplossen.
C
Waarom ga je niet lekker voetballen?
D
Kun je me uitleggen hoe ik dit op moet lossen?
Slide 13 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Leestekens: een zin eindigt met ...
A
aanhalingstekens
B
een komma
C
een dubbele punt
D
een punt
Slide 14 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is de term voor alle leestekens?
A
punctualiteit
B
interpellatie
C
interpunctie
Slide 15 - Quizvraag
Interpellatie: er kunnen door Kamerleden mondeling of schriftelijk vragen gesteld worden aan de regering. Kamerleden krijgen dan de mogelijkheden om een debat te houden over een onderwerp dat nog niet eerder op de agenda stond.
In welke zin kloppen de leestekens niet?
A
Ben je nog steeds zo moe?
B
Als je nu niet ophoudt, stuur ik je weg.
C
Hij moet rennen want, zijn bus komt eraan.
D
Neem je ook koffie, brood en melk mee?
Slide 16 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Waar staan de leestekens en hoofdletters dan goed?
A
Joost zegt: "Ik wil graag een broodje."
B
Joost zegt, ik wil graag een broodje.
C
Joost zegt "Ik wil graag een broodje."
D
Joost zegt: "ik wil graag een broodje."
Slide 17 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Hoe heten de leestekens die hierboven staan? Sleep de juiste naam naar het juiste leesteken.
aanhalingsteken
komma
punt
puntkomma
vraagteken
Slide 18 - Sleepvraag
Deze slide heeft geen instructies
Vul de juiste leestekens in op de juiste plaats.
De leerling zegt Dit is een leuke les
'
'
,
!
:
.
Slide 19 - Sleepvraag
Deze slide heeft geen instructies
Ik kan een zakelijke mail schrijven
😒🙁😐🙂😃
Slide 20 - Poll
Deze slide heeft geen instructies
Slide 21 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 22 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 23 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Welke tekstdoelen en tekstsoorten horen bij elkaar?
Stripverhaal
Recept
Uitnodiging voor een feest
Krantenbericht
Recensie
Amuseren
Instrueren
Informeren
Activeren
Overtuigen
Slide 24 - Sleepvraag
Deze slide heeft geen instructies
Koppel de juiste omschrijving met het juiste begrip.
Waar een tekst over gaat. Bestaat meestal uit één, twee of drie zinnen.
De lezers van je tekst.
Laatste gedeelte van je tekst.
De bedoeling die je met je tekst hebt.
Een titel die je boven een alinea of een groepje alinea's zet.
tussenkopje
tekstdoel
onderwerp
publiek
slot
Slide 25 - Sleepvraag
Deze slide heeft geen instructies
Tekstdoelen
Een menukaart heeft als tekstdoel:
Een menukaart heeft als tekstdoel:
A
Informeren
B
activeren
C
amuseren
D
overtuigen
Slide 26 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is het tekstdoel?
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
activeren
C
amuseren
D
overtuigen
Slide 27 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is het tekstdoel?
Wat is het tekstdoel?
A
overtuigen
B
activeren
C
informeren
D
amuseren
Slide 28 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Tekstdoelen
Een reclametekst heeft als tekstdoel:
Een reclametekst heeft als tekstdoel:
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
Slide 29 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 30 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
