1.2 De winkelier wil winst

1.2 De winkelier wil winst
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

1.2 De winkelier wil winst

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling vorige paragraaf

Bedrijfskolom
Toegevoegde waarde
Productiefactoren
Investeren
Afschrijving

Slide 2 - Tekstslide

Wat zie je op de afbeelding?
A
Afzet
B
Bedrijfskolom
C
Productiefactoren
D
Kapitaalgoederen

Slide 3 - Quizvraag

Door elke bewerking krijgt een product meer waarde.
Hoe noem je dit?

Slide 4 - Open vraag

Er zijn drie productiefactoren. Welke hoort er NIET bij
A
Natuur
B
Vervoer
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 5 - Quizvraag

Een ondernemer doet dit om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren.
A
Samenwerken
B
Verbouwen
C
Investeren
D
Bemoeien

Slide 6 - Quizvraag

Leerdoelen
Aan het einde van deze cursus
  • weet je wat het verschil is tussen afzet en omzet en hoe je de omzet berekent.
  • kun je de brutowinst berekenen.



Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Tekstslide

Afzet = Hoeveel producten
Verkoopprijs = Voor hoeveel geld wordt iets verkocht
Omzet = Hoeveel geld er wordt verdiend

Slide 10 - Tekstslide


Je verkoopt 340 broden voor €2,80 per stuk.
Vul in: Afzet, verkoopprijs, omzet

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

De omzet van de chocolademelk is dus €51.
De inkoopwaarde was €18.
Bereken de brutowinst.

Slide 13 - Tekstslide

Het is koud en je verkoopt warme chocolademelk. Aan het einde van de dag heb je 34 bekertjes verkocht voor €1,50 per stuk. Wat is de omzet?

Slide 14 - Tekstslide

Aan het werk

Maken:
 1.2 De winkelier wil winst.
Opdrachten 1 t/m 6

Slide 15 - Tekstslide

1.2 De winkelier wil winst

Slide 16 - Tekstslide

Afzet = Hoeveel producten
Verkoopprijs = Voor hoeveel geld wordt iets verkocht
Omzet = Hoeveel geld er wordt verdiend

Slide 17 - Tekstslide

Vorige les
afzet                    x         prijs                                  = omzet

                                x           €3,00                                 =   ?

Slide 18 - Tekstslide

Schrijf de volgende dingen over in je schrift.

Slide 19 - Tekstslide

Omzet bereken je zo
Afzet= Hoeveel is er verkocht
Verkoopprijs= Voor hoeveel geld wordt dit verkocht
Omzet= Het totale bedrag dat is verdiend

Afzet X Verkoopprijs = omzet

Slide 20 - Tekstslide

Brutowinst bereken je zo
Inkoopwaarde = Het totaalbedrag dat een winkel betaalt voor de inkoop van goederen.
Omzet = Het totale bedrag dat is verdiend.
Brutowinst = Verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde.

Omzet - inkoopwaarde = brutowinst

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze cursus
  • weet je wat het verschil is tussen afzet en omzet en hoe je de omzet berekent.
  • kun je de brutowinst berekenen.
  • weet je wat bedrijfskosten zijn en kun je er voorbeelden van geven.
  • kun je de nettowinst berekenen.



Slide 22 - Tekstslide

Wat moest er bij het vraagteken staan?

Slide 23 - Open vraag

omzet                         -                            inkoopwaarde     = brutowinst
€21,00                         -                            €1,00 x 7 ijsjes    =    ?
21

Slide 24 - Tekstslide

Wat moest er bij het vraagteken staan?

Slide 25 - Open vraag

Wat voor kosten heb je 
nog meer?

Slide 26 - Tekstslide

Wat voor kosten heeft een bedrijf nog meer, naast inkoopkosten?

Slide 27 - Open vraag

Bedrijfskosten

Kosten om je winkel te laten functioneren zoals:
- Huur
- Loon 
- Stroom 
- Reclame

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Nettowinst bereken je zo:
Brutowinst = Verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde.
Bedrijfskosten = Kosten om een winkel te laten functioneren.
Nettowinst = De winst die overblijft nadat de kosten eraf zijn gehaald.

Brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst

Slide 30 - Tekstslide

Een nieuwe auto kost €33.000. Je hebt als bedrijf 15 auto's verkocht. Wat is de omzet?

Slide 31 - Open vraag

De omzet is dus €495.000. De inkoopprijs van de auto's was €6.000 per auto (15 stuks).
Wat is de brutowinst? Bereken eerst de inkoopwaarde.

Slide 32 - Open vraag

De bedrijfskosten van het bedrijf zijn €105.000,-. Wat is de nettowinst?

Slide 33 - Open vraag

Aan het werk

Maken:
 1.2 De winkelier wil winst.
Opdrachten 5 t/m 12

Slide 34 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Nakijken paragraaf 1.2 opdracht 1 t/m 4 
Uitleg Nettowinst

Slide 35 - Tekstslide