5h-les-9-Adjektive

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Hausaufgabe war:
1) Bearbeite die Aufgaben im Reader:
Wechselpräpositionen:
- Seite 35, Übung 13; 
- Seite 7 Übung C+D
+ Verbessere deinen Brief und gib den Brief Nora.

 

Slide 2 - Tekstslide

Kontrolliere: C, Seite 7
  1.  in dem/ im (wanneer?=3e, m.)
  2. auf den (7/2-regel, 4e, m.)
  3. 3e, v. (waar?): neben der; zwischen der; bei der, hinter der…
  4. an die (beweging=4e, v.); gegen die
  5. in das/ ins (waarheen/beweging=4e o.)
  6. auf dem (waar? = 3e, o.)
  7. neben der (waar?=3e, v.)
  8. 3e, o. (waar?) : Hinter dem, neben dem
  9. vor der (wanneer?=3e, v.)
auf die (7/2-regel, mv.)

Slide 3 - Tekstslide

Kontrolliere: C, Seite 7
10. auf die (waarheen? = 4e, mv)
11. an der (waar? = 3e, v)
12. über die (7/2: Über+4e, mv)
13. Zwischen den Ländern (waar?=+3e, mv)
14. Über dem (waar?=3e, v)
15. auf der (waar?=3e, v)

Slide 4 - Tekstslide

Kontrolliere: D, Seite 7
  1.  in der (wo?=3e, v.)
  2. an mich (denk-beweging met richting=4e)
  3. auf diesem (waar=3e, m.)
  4. neben sie (waarheen/beweging=4e)
  5. hinter das (waarheen/beweging=4e, o.)
  6. in den (waarheen/beweging=4e, m.)
  7. über dem (waar?=3e, m.)
  8. Über diesen (7/2-regel, über=4e, m.)
  9. vor der Küste (waar=3e, v.)
auf mein Gepäck (7/2-regel, über=4e, o.)

Slide 5 - Tekstslide

Kontrolliere: D, Seite 7
10. auf mein Gepäck (7/2-regel, über=4e, o.)
11. Unter den (waar?=3e, mv)
12. an die (waarheen?=3e, v)
13. unter die (waarheen?=4e, mv)
14. auf mich (7-2: auf+4e)
15. Zwischen diesen (waar?=3e, mv)

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoel
kunnen
 Je kunt de uitgangen van het bijvoeglijk naamwoord na een woord uit de Der- + Ein-groep toepassen.




Slide 7 - Tekstslide

Das Adjektiv = bijvoeglijk nw.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een Adjektiv?
een Adjektiv = een bijvoeglijk naamwoord. Het bijvoeglijk naamwoord...
  • zegt iets over een zelfstandig naamwoord; 
  •   betreft vaak een eigenschap of een kenmerk;
  •  staat vaak vóór het zelfstandig naamwoord.


Voorbeeld: Mijn oom heeft een mooie auto. 
Auf Deutsch: Mein Onkel hat ein schönes Auto.

Slide 9 - Tekstslide

Der- + Ein-Gruppe
Waarom worden deze woorden per groep samen genomen?

Ze krijgen dezelfde uitgangen
bij de verschillende naamvallen

Slide 10 - Tekstslide

Tot de ¨der-Gruppe¨ behoren:
der, den, dem, die, das = de, het
dies- = deze, dit
welch- = welke, welk
jed- = elke, iedere
manch- = sommige
solch- = zulke, zo’n
all- = alle
Deze woordgroepen krijgen dezelfde uitgangen als de lidwoorden in de der-Gruppe.
Let op: das krijgt als uitgang geen -as maar -es!  
  • Bijvoorbeeld: Dieses Buch ist von mir.

Slide 11 - Tekstslide

Der-Gruppe
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e nvl.
der / welcher
die / welche
das / welches
die / welche
2e nvl.
des / welches

der / welcher
des /welches
der / welcher
3e nvl.
dem / welchem

der / welcher
dem / welchem
den +-n /
welchen +-n
4e nvl.
den /welchen
die / welche
das / welches
die / welche

Slide 12 - Tekstslide

Nu met bijvoeglijk naamwoord
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e nvl.
der große Tisch
die blaue Jacke
das kleine Haus
die guten Sachen

2e nvl.
des großen Tisches
der blauen Jacke
des kleinen Hauses
der guten Sachen
3e nvl.
dem großen Tisch
der blauen Jacke
dem kleinen Haus
den guten Sachen
4e nvl.
den großen Tisch
 blaue Jacke
das kleine Haus
die guten Sachen

Slide 13 - Tekstslide

Tot de ¨ein-Gruppe¨ behoren:
  • ein- (een)
  • kein- (geen)
  • mein- (mijn)
  • dein- (jouw)
  • sein- (zijn)
  • ihr- (haar)
  • unser- (ons/onze)
  • euer- (jullie)
  • ihr- (hun)
  • Ihr- (uw)
Deze woordgroepen krijgen dezelfde uitgang als de ein-Gruppe.



bezittelijke voornaamwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Ein-Gruppe
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e nvl.
ein / mein
eine / deine
ein / sein
eine / unsere
2e nvl.
eines / meines
einer / meiner
eines / meines
keiner / meiner
3e nvl.
einem/
meinem
einer / deiner
einem /
seinem
einen +-n /
unseren +-n
4e nvl.
einen /meinen
eine / deine
ein / sein
keine / unsere

Slide 15 - Tekstslide

Nu met bijvoeglijk naamwoord
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e nvl.
ein großer Tisch
eine blaue Jacke
ein kleines Haus
keine guten Sachen 
2e nvl.

eines großen Tisches
einer blauen Jacke
eines kleinen Hausen
keiner guten Sachen
3e nvl.
einem großen Tisch
einer blauen Jacke
einem kleinen Haus
keinen guten Sachen
4e nvl.
einen großen Tisch
eine blaue Jacke
ein kleines Haus
keine guten Sachen 

Slide 16 - Tekstslide

Hoe leer je dat?
Je kunt een

S L E U T E L

tekenen in het schema!

Slide 17 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord: Der-Gruppe

Slide 18 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord: Ein-Gruppe

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld:
Ein ...  groß... Haus ist fein!

=> geslacht van 'Haus' ?
=> naamval van het zinsdeel?

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld:
=> geslacht van 'Haus' ?    das Haus - onzijdig
=> naamval van het zinsdeel?  onderw. = 1e nvl.

                Ein- großes Haus ist fein!

Slide 21 - Tekstslide

Wat is de meest voorkomende uitgang van het Adjektiv in het Duits ?
A
-e
B
-er
C
-en
D
-es

Slide 22 - Quizvraag

In welke naamval(en) komt deze meestvoorkomende uitgang -en ALTIJD voor ?
A
1e en 2e naamval
B
2e en 3e naamval
C
3e en 4e naamval
D
1e en 4e naamval

Slide 23 - Quizvraag

Bij welke woorden komt de meestvoorkomende uitgang -en UITSLUITEND voor ?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud

Slide 24 - Quizvraag

Jetzt du!

Slide 25 - Tekstslide

Ein ... jung... Frau hat uns geholfen.
A
- -e
B
- -es
C
-en -en
D
-e -e

Slide 26 - Quizvraag

Ich habe diese braun... Schuhe (mv).
A
-e
B
-en
C
-er
D
-em

Slide 27 - Quizvraag

Er trägt meinen blau... Pulli (m).
A
-e
B
-er
C
-en
D
-em

Slide 28 - Quizvraag

Mein Bruder hat ein gelb...... T-Shirt (0) bekommen.
A
-en
B
-es
C
-e
D
-er

Slide 29 - Quizvraag

Wir fahren mit (d)... rot..... Boot (o).
A
dem -en
B
den -en
C
das -e
D
dem -em

Slide 30 - Quizvraag

Ein groß..... Mann kaufte ein Eis.
A
-en
B
-e
C
-es
D
-er

Slide 31 - Quizvraag

Lesdoel bereikt?
Je kunt die uitgangen van het bijvoeglijk naamwoord toepassen.
A
Ja, ik kan het! Ben me zeker!
B
Nee, ik snap het niet!
C
Nog een beetje leren... en dan komt het goed!
D
Ja, ik denk het wel!

Slide 32 - Quizvraag

Hausaufgabe
Bearbeite im Reader: 
Seite 10, A+B

 

Slide 33 - Tekstslide

Nog een keer uitleg?
Bekijk de volgende video

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Slide 36 - Tekstslide