Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2
In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 2: Jij en je geld
2. Verstand van geld
Slide 1 - Tekstslide
2.1 Geld maakt het makkelijker
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
2.1 Pinpas of portemonnee?
Na afloop van deze les kun/weet je:
...twee soorten geld benoemen
...twee ruilvormen opnoemen
... wat elektronisch betalen is
....kun je een nieuw saldo uitrekenen
Slide 4 - Tekstslide
Wat weet je misschien al over de twee soorten geld en twee soorten ruilen?
Slide 5 - Open vraag
Hoe betaal jij het meest?
A
Portemonnee
B
Pinpas
Slide 6 - Quizvraag
2.1 Pinpas of portemonnee?
2 soorten geld:
Chartaal = munten en bankbiljetten. Je kunt het vastpakken.
Giraal = geld dat op je bank/betaalrekening staat. Je kunt het niet vastpakken.
Slide 7 - Tekstslide
Een ander woord voor contant geld is?
A
euro
B
chantaal geld
C
giraal geld
D
chartaal geld
Slide 8 - Quizvraag
Giraal geld is:
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
muntjes en bankbiljetten
B
PIN pas
C
Tikkie via telefoon
D
Internet bankieren
Slide 9 - Quizvraag
Welk soort geld herken je?
1. Sofie betaalt bij de kassa van de AH met haar pinpas. 2. Sem betaalt bij de kassa van de AH met een biljet van € 20
A
Beide chartaal
B
Beide giraal
C
1= chartaal
2= giraal
D
1= giraal
2= chartaal
Slide 10 - Quizvraag
2.1 Pinpas of portemonnee?
Stel: Je brengt je verjaardagsgeld naar de bank om op je betaalrekening te zetten. Na een maand pin je bij de geldautomaat € 20 euro.
Wat gebeurt er met de geldsoorten?
1.
2.
3.
Slide 11 - Tekstslide
0
Slide 12 - Video
Ruilen
Directe ruil:
Ruilen van goederen tegen goederen (of diensten), zonder gebruik te maken van geld.
Indirecte ruil:
Ruilen met geld als ruilmiddel.
goederen zijn tastbaar, je kunt ze aanraken.
Vraag 6:
a) Noem minstens zes landen waar je met de euro kunt betalen
b) Noteer een verschil tussen De Nederlandsche Bank en andere banken
Slide 13 - Tekstslide
Directe en Indirecte Ruil
Indirecte ruil
Ruil waarbij je geld als ruilmiddel gebruikt. Je koopt dus iets.
Directe ruil
Je ruilt een goed of dienst tegen iets anders zonder geld te gebruiken.
Slide 14 - Tekstslide
Directe ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen
Slide 15 - Quizvraag
Aan de slag!
Introductie opdrachten: 1 t/m 2
opdrachten: 1 t/m 8
Slide 16 - Tekstslide
Even herhalen!
Slide 17 - Tekstslide
Sofia rekent bij de kassa af met haar mobiel. Hier is sprake van...
A
Chartaal geld
B
Giraal geld
Slide 18 - Quizvraag
Als ik bij de Mediamarkt een nieuwe tv cash betaal, dan heet dit geld?
A
Giraal Geld
B
Indirect Geld
C
Direct Geld
D
Chartaal Geld
Slide 19 - Quizvraag
Joost wast de auto van Stijn. Stijn maakt daarom een vensterbank voor Joost.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 20 - Quizvraag
Wat is een saldo?
A
een sprong op
de trampoline
B
Het tekort op jouw bankrekening
C
Het bedrag op jouw bankrekening
D
De rente die je krijgt van jouw bank
Slide 21 - Quizvraag
Saldo = bedrag op je bankrekening/account staat
Slide 22 - Tekstslide
Nieuw saldo berekenen
Oud saldo
+ Ontvangsten ( bijgeschreven )
- Uitgaven ( afgeschreven ) ------------
Nieuw saldo
Slide 23 - Tekstslide
Nina heeft 1250 euro op haar bankrekening. Ze ontvangt 90 euro van haar vriend. Bij de jumbo pint ze 120 euro. Wat is haar nieuwe saldo?
Slide 24 - Open vraag
Je pint geld bij de pinautomaat.
A
Je saldo daalt
B
Je saldo stijgt
Slide 25 - Quizvraag
Je saldo was € 250,- Je hebt nieuwe sportschoenen gekocht voor € 125,- en een trainingspak voor € 200,-. Van je ouders kreeg je € 100,- kleedgeld. Wat is je nieuwe saldo?
A
-€ 175,-
B
€ 675,-
C
€ 25,-
D
€ 425,-
Slide 26 - Quizvraag
Je krijgt jouw zakgeld op je bankrekening gestort.
A
Je saldo daalt
B
Je saldo stijgt
Slide 27 - Quizvraag
Het saldo op je bankrekening is € 27,50. In je portemonnee heb je € 21,70. Met je pinpas neem je € 20 op. Hoeveel chartaal geld en hoeveel giraal geld heb je daarna?