Les 4. Klinisch redeneren 2C

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het doel van klinisch redeneren?
A
onderbouwd tot een beslissing komen welke zorg voor een zorgvrager nodig is
B
de zorgvrager observeren en uitslagen doorgeven aan de arts
C
de vitale functies van de zorgvrager controleren voor de juiste zorg
D
bij niet-pluis gevoel de arts raadplegen, zodat zorgvrager de juist zorg krijgt

Slide 8 - Quizvraag

antwoord:
A
Een redeneerhulpmiddel bij het inschatten van de risico's bij de zorgvrager is m.b.t. de vitale functies is...
A
SBAR
B
SMART
C
MEWS
D
STARR

Slide 9 - Quizvraag

(M)EWS = (Modified) Early Warning Score

Antwoord c
Een redeneerhulpmiddel voor het communiceren met andere zorgverleners over de situatie van de zorgvrager is...
A
MEWS
B
SBAR(R)
C
EWS
D
SPAR(R)

Slide 10 - Quizvraag

De 2e R staat voor repeteer: herhaal de afspraken die gemaakt zijn

Waar staan de letters van SBAR voor?
A
situatie, behandeling, anatomie, respons
B
situation, background, assessment, recommandation
C
situatie, bedreiging, analyse, respons
D
situation, background, anatomie, reaction

Slide 11 - Quizvraag

situatie, behandeling, analyse, respons
antwoord B
Zet de stappen van klinisch redeneren in de juiste volgorde
1
2
3
4
5
6
verpleegkundig beleid vaststellen
Reflectie
oriënteren op de situatie
het verloop monitoren
mogelijke problemen in kaart brengen
Aanvullende observaties en onderzoek

Slide 12 - Sleepvraag

1c, 2e,3f, 4a, 5d, 6b
Wat is waar over redeneerhulpen?
A
Er is geen kennis voor nodig
B
Ze vervangen kennis en ervaring nooit
C
Alleen voor onervaren medewerkers
D
Zijn alleen voor artsen bedoeld

Slide 13 - Quizvraag

antwoord B
Wat is een hypothese?
A
een uitspraak over een (gezondheids)probleem wat op juistheid is getoetst
B
is een interventie op een (gezondheids) probleem
C
een smart geformuleerde doelstelling
D
een uitspraak over een (gezondheids)probleem wat nog niet op juistheid is getoetst

Slide 14 - Quizvraag

antwoord D
Bij stap 1 verzamel je gegevens op lichamelijk, psychisch, sociaal en functioneel gebied. Wat wordt er bedoelt met 'functioneel'?

A
Mate van zelfredzaamheid
B
Mentale gezondheid
C
De werking van de vitale functies
D
Mate van participatie

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent het woord "urgentie"?
A
Noodzakelijk
B
belangrijk
C
komt wel een keer
D
niet nodig

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke observatielijsten ken je?

Slide 19 - Woordweb

vrije observatie
gestructureerde observatie
intervalobservatie
contextuele observatie
protocollaire observatie.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening 

Mevrouw de Boer is bij jou op de afdeling opgenomen. Ze zegt dat ze de laatste drie dagen heel slecht slaapt omdat het zo lawaaierig is op de gang. ​

Ze geeft aan dat ze door haar slaapgebrek erg veel overdag slaapt en erg prikkelbaar is.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het probleem?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de oorzaak?
(etymologie)

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de symptomen?
(symptoms)

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zorgdoel kan zich richten op:
  • het voorkomen van een probleem​
  • uitstel of beperken van een probleem​ 
  • het oplossen van een probleem​ 
  • het in ernst laten afnemen van een probleem​ 
  • het in ernst stabiliseren van een probleem​ 
  • het verslechteren van het probleem​

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden zorgdoelen
Mevrouw B. geeft iedere dag aan of de pijn te verdragen is. ​
Mevrouw B. wast zichzelf als zij loopgips heeft. ​ 
Mevrouw B. gaat binnen twee dagen naar het toilet onder begeleiding

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Smart is ...
A
Een manier voor het maken van je doel
B
Een oplossing
C
Een moeilijke keuze
D
Een manier van denken

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat 'smart' voor in 'smart doelstelling'?
A
Stipt, materialistisch, acceptabel, ruim, tijdsgebonden
B
Specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdsgebonden
C
Specifiek, meetbaar, affect, rap, tijdsgebonden
D
Symbolisch, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdsgebonden

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

SMART-Doelstellingen:
Hoe moet je een SMART-Doelstelling opschrijven?
A
Achter elke letter van het woord SMART komt een nieuwe doelstelling.
B
Alle letters vormen één zin die samen een doelstelling maken

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk doel zou je hier formuleren?
P: Mevrouw de Boer is niet in staat te slapen volgens haar eigen slaappatroon ​
E: Lawaai op de gang​ 
S: mw. slaapt veel overdag, is snel prikkelbaar en zegt slecht te slapen​ 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel mevrouw de Boer

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies