In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
De bezittelijke voornaamwoorden
Slide 1 - Tekstslide
Het bezittelijke voornaamwoord:
- geeft een bezit aan
- staat vóór een zelfstandig naamwoord
Slide 2 - Tekstslide
Voorbeelden bezittelijk voornaamwoord:
- Ik eet mijn banaan. / Ich esse meine Banane.
- Dat is jouw huis. / Das ist dein Haus.
- Waar is zijn fiets? / Wo ist sein Fahrrad?
Slide 3 - Tekstslide
ich
ik
du
jij
er
hij
sie
zij (ev)
wir
wij
ihr
jullie
sie
zij (mv)
Sie
U
mein(e)
mijn
dein(e)
jouw
sein(e)
zijn
ihr(e)
haar
unser(e)
ons/onze
eu(e)r(e)
jullie
Ihr(e)
hun
Uw
Persoonlijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden
Slide 4 - Tekstslide
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
der Mann
die Frau
dasKind
die Autos
einMann
eine Frau
einKind
keine Autos
mein Mann
meine Frau
mein Kind
meine Autos
Het geslacht van de zelfstandige naamwoorden
Het onbepaalde lidwoord ein- en het woord kein- krijgen bij vrouwelijke woordenen in het meervoud een -e. Dat geldt ook voor de bezittelijke voornaamwoorden.
Slide 5 - Tekstslide
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
der Mann
die Frau
das Kind
die Autos
mein Mann
deine Frau
dein Kind
deine Autos
Voorbeelden:
- Mein___________ Bruder (m) hat Zahnschmerzen.
- Unser__________ Eltern (mv) sind sehr lieb.
- Euer____________ Lehrerin (v) hat Hunger.
- Ihr______________ Baby (o) schläft.
Slide 6 - Tekstslide
Bezittelijke voornaamwoorden
Slide 7 - Tekstslide
Du hast jetzt die Theorie wiederholt ( = je hebt nu de theorie herhaald) also...
Kurz üben
(=even oefenen)
Slide 8 - Tekstslide
Wat is een bezittelijk voornaamwoord? (in het Nederlands)
Slide 9 - Open vraag
Welke DUITSE bezittelijke voornaamwoorden ken je?
Slide 10 - Woordweb
Wanneer krijgt het bezittelijk voornaamwoord een -e?
Slide 11 - Open vraag
Vertaal: geen
Slide 12 - Open vraag
Vertaal: een
Slide 13 - Open vraag
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin? Hoe heet jouw oma?
A
Hoe
B
heet
C
jouw
D
oma
Slide 14 - Quizvraag
Nu in het Duits!
Slide 15 - Tekstslide
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin? Wie alt ist dein Opa?
A
Opa
B
dein
C
alt
D
Wie
Slide 16 - Quizvraag
Ken je de bezittelijke voornaamwoorden in het Duits?
Slide 17 - Tekstslide
Bezittelijk voornaamwoord: vertaal: haar
A
unser
B
euer
C
ihr
D
sie
Slide 18 - Quizvraag
Bezittelijk voornaamwoord: vertaal: jouw
A
dein
B
sein
C
ihr
Slide 19 - Quizvraag
Bezittelijk voornaamwoord: vertaal: mijn
A
sein
B
ihr
C
mein
D
dein
Slide 20 - Quizvraag
Bezittelijk voornaamwoord: vertaal: uw
A
Ihr-
B
ihr-
C
dein
D
euer
Slide 21 - Quizvraag
Bezittelijk voornaamwoord: vertaal: jullie
A
Ihr
B
ihr
C
dein
D
euer/ eure
Slide 22 - Quizvraag
Bezittelijk voornaamwoord: vertaal: zijn
A
dein-
B
ihr-
C
sein-
D
unser-
Slide 23 - Quizvraag
Kies nu de juiste vorm....
Slide 24 - Tekstslide
M
V
O
MV
ein
eine
ein
keine
Sein.. Vater (m) ist krank
A
sein
B
seine
Slide 25 - Quizvraag
M
V
O
MV
ein
eine
ein
keine
Ihr.. Oma (v) hat Blumen gekauft
A
Ihr
B
Ihre
Slide 26 - Quizvraag
M
V
O
MV
ein
eine
ein
keine
Euer- Schule ist wegen Corona geschlossen.
A
Eu(e)re
B
Euer
Slide 27 - Quizvraag
Nu zonder tabel...
Slide 28 - Tekstslide
onze ... Lehrerin (v)
A
unser
B
unsere
Slide 29 - Quizvraag
mijn ... Bruder. bcv
A
mein
B
meine
Slide 30 - Quizvraag
Was ist (jouw) Name (m)?
A
sein
B
mein
C
dein
D
Ihr
Slide 31 - Quizvraag
(Mijn) Hobby (o) ist Handball.
A
Meine
B
Mein
C
Deine
D
Dein
Slide 32 - Quizvraag
Das sind (onze) Eltern (mv).
A
meine
B
dein
C
ihr
D
unsere
Slide 33 - Quizvraag
Einde
Slide 34 - Tekstslide
(Jullie) Auto (o) ist sehr schön.
A
Unser
B
Eure
C
Unsere
D
Euer
Slide 35 - Quizvraag
(Onze) Lehrer (m) heißt Meier.
A
Ihr
B
Ihre
C
Unser
D
Euere
Slide 36 - Quizvraag
Maaike ist (haar) Freundin (v).
A
meine
B
ihr
C
ihre
D
euere
Slide 37 - Quizvraag
(Mijn) ..... Hund (m) isst gerne Fleisch.
A
Dein
B
Sein
C
Kein
D
Mein
Slide 38 - Quizvraag
(Zijn) .... vader heeft een hele grote auto.
A
Ihr
B
Ihre
C
Sein
D
Seine
Slide 39 - Quizvraag
Das ist (mijn)…... Buch (o).
A
meine
B
meiner
C
meines
D
mein
Slide 40 - Quizvraag
Das ist (jouw)... Geschenk (o).
A
meine
B
dein
C
deine
D
sein
Slide 41 - Quizvraag
Das ist ( uw) Fahrrad (o).
A
ihr
B
Ihre
C
ihre
D
Ihr
Slide 42 - Quizvraag
Lesdoel bereikt? Je kunt het bezittelijk voornaamwoord gebruiken.