verleden tijd zwakke werkwoorden

Spelling, verleden tijd zwakke werkwoorden
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spelling, verleden tijd zwakke werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 
Je leert over de verleden tijd van zwakke werkwoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Typ 2 zwakke werkwoorden.

Slide 3 - Open vraag

Tegenwoordige en verleden tijd
Als een werkwoord in de 'tegenwoordige tijd' staat, dan weet je dat het nu (en soms ook in de toekomst) gebeurt.

Als een werkwoord in de 'verleden tijd' staat, dan weet je dat het al gebeurd is. 

Even oefenen

Slide 4 - Tekstslide

Oefenen werkwoorden in de tegenwoordige tijd. 
Schrijf van de volgende werkwoorden de stam (ik-vorm) in de tegenwoordige tijd. 

Let op je spelling!

Laten we beginnen!

Slide 5 - Tekstslide

lopen
wandelen
gaan

Slide 6 - Open vraag

schrijven
zijn*
verven

Slide 7 - Open vraag

Oefenen met werkwoorden in de verleden tijd.
Schrijf de stam/ ik-vorm van de volgende werkwoorden in de verleden tijd

Laten we weer beginnen! 

Slide 8 - Tekstslide

computeren
lachen
verhuizen

Slide 9 - Open vraag

leven
praten
verven

Slide 10 - Open vraag

Staat deze zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd?
Papa werkt elke dag van 8 tot 5.

Slide 11 - Open vraag

Staat deze zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd?
Mijn hond rende gisteren op straat.

Slide 12 - Open vraag

Staat deze zin in de tegenwoordige tijdof in de verleden tijd?
De pen ligt op de tafel.

Slide 13 - Open vraag

Staat deze zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd?
Ik loop naar school.

Slide 14 - Open vraag

Mijn vader praat elke dag met zijn goudvis.
A
tt
B
vt

Slide 15 - Quizvraag

De kok maakte vanochtend een lekkere omelet.
A
tt
B
vt

Slide 16 - Quizvraag

't Kofschip x
De regel is :
1. welke letter staat voor de -en in het hele werkwoord
2. Zit deze letter in 't kofschip x?
3. ja=ik-vorm+te / ik-vorm+ten (meervoud)
en nee=ik-vorm+de / ik-vorm+den (meervoud)

LET OP!! Bij werkwoorden met -ven (leven) en -zen (verhuizen).
Voorbeeld durven; voor de -en staat de v. De v staat niet in het 't kofschip x, dus de stam (durf!!) krijgt -de > durfde

Slide 17 - Tekstslide

Tijmen (verwachten)
toen grote tegenstand.
A
verwacht
B
verwachtte
C
verwachte
D
verwachtde

Slide 18 - Quizvraag

De spitsen (scoren)
4 doelpunten (vt)
A
scoren
B
scoorte
C
scoorde
D
scoorden

Slide 19 - Quizvraag

Wij (beleven)
niet veel in deze klas (vt)
A
beleven
B
beleevden
C
beleefden
D
beleefde

Slide 20 - Quizvraag

Die meisjes (dansen)
toen de hele tijd.

Slide 21 - Open vraag

Patricia (heten)
de nieuwe leerling van harte welkom.

Slide 22 - Open vraag

Andre en Ben (schrobben) vorige week
het toilet.

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Link