Woordenschat les 7, 8 en 9 een tegenstelling zoeken + woordenlijst H4
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1
In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Huiswerk vorige week bespreken
Betekenis moeilijke woorden --> een tegenstelling
Video-uitleg
Zelfstandig werken
Afsluiten
Slide 3 - Tekstslide
Woordenlijst H4
Tegenstelling
Signaalwoorden
Signaalwoorden herkennen in een zin/teksten
Een tegenstalling opzoeken van een moeilijk woord.
Een tegenstelling in een tekst vinden.
Slide 4 - Tekstslide
wat zijn signaalwoorden?
Slide 5 - Open vraag
Wat is een tegenstelling van verlies?
A
Blanco
B
Winst
C
Top
D
Prijs
Slide 6 - Quizvraag
Wat is een tegenstelling van stilte?
A
Leegte
B
Rust
C
Rumoer
D
Lawaai
Slide 7 - Quizvraag
Wat is een tegenstelling van rijkdom?
Slide 8 - Open vraag
Noem zelf een tegenstelling
Slide 9 - Open vraag
Noteer drie manieren waarop je een voorbeeld kunt vinden
Slide 10 - Tekstslide
WOORDENSCHAT
een tegenstelling zoeken
Een tegenstelling is het omgekeerde van iets.
Zo is lekker een tegenstelling van vies.
Andere tegenstellingen zijn:
licht – donker, vroeg – laat, hoog – laag.
Slide 11 - Tekstslide
WOORDENSCHAT
een tegenstelling zoeken
In teksten kun je een tegenstelling herkennen door
op signaalwoorden te letten, zoals
maar, toch, hoewel, echter.
Bijvoorbeeld:
- Zijn antwoord is niet dom, maar juist slim.
- Hoewel de man moedig leek, was hij laf.
Slide 12 - Tekstslide
Wat: Lees de uitleg over een omschrijving opzoeken op blz. 102. Maak opdracht 1, 2 en 3.
Hoe: Alleen (zacht fluisteren mag
Hulp: mevrouw de Vries, tekstboek, buurman/vrouw
Tijd: 20 min.
Uitkomst: klassikaal bespreken
Klaar?: Maak opdracht 4
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Huiswerk bespreken
Eigen woordenlijst
Herhaling vorige les
Opdrachten maken
Afsluiting
Slide 16 - Tekstslide
Welke moeilijke woorden ben je afgelopen week tegengekomen?
Slide 17 - Open vraag
Wat is de betekenis?
Slide 18 - Open vraag
Huiswerk bespreken
blz. 102 opdracht 2 en 3
Slide 19 - Tekstslide
Opdracht
In de volgende silde lees je zinnen,
In elke zin staat een tegenstelling.
Noteer steeds het signaalwoord dat wijst op een tegenstelling.
Signaalwoorden voor tegenstelling herkennen.
Slide 20 - Tekstslide
Evy houdt niet van buiten spelen, maar wel van binnen spelen.
Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.
Slide 21 - Open vraag
Hoewel Fabian klusjes vervelend vindt, vindt hij dit klusje juist leuk.
Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.
Slide 22 - Open vraag
Viv koopt meestal een klein ijsje, toch heeft ze nu een groot ijsje gekocht.
Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.
Slide 23 - Open vraag
Sam slaapt graag op een harde matras, in het hotel had hij echter een zachte.
Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.
Slide 24 - Open vraag
Hoewel Vera veel dure kleren heeft, is haar jas juist goedkoop.
Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.
Slide 25 - Open vraag
Wat: Lees de uitleg over een omschrijving opzoeken op blz. 102 . Maak opdracht 4, 5 en 6
Hoe: Alleen (zacht fluisteren mag
Hulp: mevrouw de Vries, tekstboek, buurman/vrouw
Tijd: 20 min.
Uitkomst: klassikaal bespreken
Klaar?: Bedenk je eigen tegenstellingen. Probeer moeilijkere woorden te gebruiken
Slide 26 - Tekstslide
Huiswerk
H3 woordenschat opdr. 4, 5 en 6
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Herhaling vorige les / huiswerk bespreken (letterlijk en figuurlijk taalgebruik)
Opdracht woordenlijst H4
Opdracht 7, 8 (
Afsluiting
Slide 30 - Tekstslide
Iemand door dik en dun steunen
Slide 31 - Open vraag
Bij hoog en laag beweren
A
Het niet boeiend vinden
B
Volhouden, vasthoudend
C
piekeren, nadenken
D
Toegeven
Slide 32 - Quizvraag
plussen en minnen
A
Piekeren, nadenken
B
Tegenhouden
C
Tegenpolen zijn
D
Ooit
Slide 33 - Quizvraag
Vroeg of laat ...
Slide 34 - Open vraag
Als water en vuur zijn
Slide 35 - Open vraag
Slide 36 - Video
Instructie
Leg de kaartjes op de tafel. Zoek eerst het kaartje met START OPDRACHT.
Lees de vraag eronder.
Het antwoord van de vraag staat op een ander kaartje. Daaronder staat weer een vraag naar een ander woord (op een ander kaartje). Zo behandelen jullie de hele woordenlijst en oefenen jullie de tegenstellingen en uitdrukkingen.