Recap grammar future & demonstrative pronouns

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

What are we going to learn today?
  • Goals
  • Video (future)
  • Explanation (take notes)
  • Video (demonstrative pronouns)
  • Explanation (take notes)
  • Handout: future & demonstrative pronouns
  • Google classroom

Slide 2 - Tekstslide

Goals
At the end of the lesson, you will have better knowledge about:
  1.  the future tense and demonstrative pronouns

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Explanation
Wat betekent future? Toekomende tijd
Wanneer gebruik je to be going to? Als je plannen bespreekt die je al hebt gemaakt.
Hoe vorm je to be going to? (positive sentence)
  1. To be         I am, You are, He/she/it/ Jane is, We are, They are, Jane and Mike are
  2. going to
  3. Infinitive (hele werkwoord)

Slide 6 - Tekstslide

Explanation
Voorbeelden:
Mark is going to call you later.
They are going to play football on Sunday.
I'm going to cook dinner tonight.
It's going to be very busy tomorrow.

Slide 7 - Tekstslide

Explanation
Hoe vorm je to be going to? (negative sentence)
  1. To be         I am, You are, He/she/it/ Jane is, We are, They are, Jane and Mike are
  2. not
  3. going to
  4. Infinitive (hele werkwoord)

Slide 8 - Tekstslide

Explanation
Voorbeelden:
Mark is not going to call you later.
They are not going to play football on Sunday.
I'm not going to cook dinner tonight.
It's not going to be very busy tomorrow.

Slide 9 - Tekstslide

Explanation
Hoe vorm je to be going to? (vraag zin)
  1. Vorm van to be aan het begin van de zin: I am, You are, He/she/it/ Jane is, We are, They are, Jane and Mike are
  2. onderwerp (we, they, Jane)
  3. going to
  4. hele werkwoord
  5. rest van de zin

Slide 10 - Tekstslide

Explanation
Voorbeelden:
They are going to fly to London next month.
Are they going to fly to London next month?

She is going to work tomorrow.
Is she going to work tomorrow?


Slide 11 - Tekstslide

Explanation
Signaalwoorden (signal words)
Later, on Sunday, tonight, next year, datums in het toekomst 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Dichtbij of ver weg?
Hoe kun je erachter komen of iets dichtbij of ver(der) weg staat? Soms staan er in een zin signaalwoorden. Deze woorden kunnen je belangrijke informatie geven die je hierbij kunnen helpen. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende signaalwoorden:

Dichtbij
- over here
- in my hand/bag/room
- close by
- next to
Ver(der) weg
- over there
- at the other side of
- at the end of
- behind



Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide