Oefenvragen 6.1 t/m 6.3

Oefenvragen 6.1 t/m 6.3
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Oefenvragen 6.1 t/m 6.3

Slide 1 - Tekstslide

6.1 Seksualiteit 

Slide 2 - Tekstslide

De schaamlippen bij een vrouw zijn
A
Primaire geslachtskenmerken
B
Secundaire geslachtskenmerken
C
geen geslachtskenmerken
D
alleen de man heeft schaamlippen

Slide 3 - Quizvraag

Aan welke geslachtskenmerken kun je het verschil zien tussen jongens en meisjes?
A
Primaire geslachtskenmerken
B
Secundaire geslachtskenmerken
C
Primaire en secundarie geslachtskenmerken
D
Aan geen van beiden

Slide 4 - Quizvraag

De borsten van de vrouw zijn
A
primaire geslachtskenmerken
B
secundaire geslachtskenmerken
C
geen geslachtskenmerken
D
primaire en secundaire geslachtskenmerken

Slide 5 - Quizvraag

Primaire geslachtskenmerken
ontstaan in de puberteit?
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

De penis en de balzak zijn...
A
Primaire geslachtslenmerken
B
Secundaire geslachtskenmerken

Slide 7 - Quizvraag

Primaire geslachtskenmerken
Secundaire geslachtskenmerken
De Borsten
De Penis
De Vagina
Schaamhaar
Groeispurt
Borsthaar
Brede heupen
Schaamlippen
De Balzak
Baard in de keel

Slide 8 - Sleepvraag

Wat wordt er bedoeld met seksuele geaardheid?
A
.De ideeën die een persoon heeft op het gebied van seks.
B
De opvatting dat homoseksualiteit aangeleerd is.
C
Of je je kunt identificeren met het geslacht waarmee je geboren bent.
D
Of je verliefd wordt op mannen, vrouwen of zowel op mannen als vrouwen.

Slide 9 - Quizvraag

Hoe heet iemand die zich seksueel aangetrokken voelt tot zowel mannen als vrouwen?
A
homoseksueel
B
biseksueel

Slide 10 - Quizvraag

Personen die zich aangetrokken voelen tot personen van hetzelfde geslacht noemen we
A
Homoseksueel
B
Heteroseksueel

Slide 11 - Quizvraag

Een meisje voelt zich aangetrokken tot een meisje. We noemen dit:
A
lesbienne
B
heteroseksueel
C
biseksueel
D
homoseksueel

Slide 12 - Quizvraag

6.2 De man en de vrouw

Slide 13 - Tekstslide

Welk onderdeel is aangegeven met nummer 8?
A
Prostaat
B
Zaadleider
C
Balzak
D
Teelbal

Slide 14 - Quizvraag

Welk onderdeel is aangegeven met nummer 5?
A
Zwellichaam
B
Penis
C
Zaadblaasje
D
Urinebuis

Slide 15 - Quizvraag

Waar worden de zaadcellen bij de man gevormd?
A
In de penis
B
In de prostaat
C
In de teelballen
D
In de zaadblaasjes

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde van hoe zaadcellen het lichaam verlaten?
A
teelbal -> bijbal -> zaadleider
B
bijbal -> zaadleider
C
zaadleider -> teelbal -> bijbal
D
teelbal -> zaadleider -> bijbal

Slide 17 - Quizvraag

Een balzak is een huidplooi waarin teelballen en bijballen liggen. De temperatuur is .................. dan in de buikholte. Dit is gunstig voor de ontwikkeling van spermacellen.
A
hoger
B
lager
C
zelfde

Slide 18 - Quizvraag

Zaadbal
Zaadleider
Bijbal
Blaas
Zwellichaam
Prostaat
Urinebuis

Slide 19 - Sleepvraag

Nr. 2
is
A
eierstok
B
urineblaas
C
zaadleider
D
eileider

Slide 20 - Quizvraag

Welk onderdeel wordt aangegeven met nummer 5?
A
Vagina
B
Eierstok
C
Eileider
D
Urineblaas

Slide 21 - Quizvraag


Nummer 10 speelt
een rol bij
A
de innesteling
B
de bevruchting
C
het vrijkomen van een eicel
D
de opvang van urine

Slide 22 - Quizvraag

Baarmoeder
Eileider
Eierstok
Urineblaas
Urinebuis
Vagina

Slide 23 - Sleepvraag

6.3 Voortplanting en bevruchting

Slide 24 - Tekstslide

Wanneer spreken we
van het woord bevruchting?
A
Bij een bolletje cellen
B
Bij een eisprong
C
Tijdens een ovulatie
D
Bij het samensmelten van de kernen

Slide 25 - Quizvraag

Vruchtwater
Baarmoeder
Navelstreng
Placenta

Slide 26 - Sleepvraag

Wat is een embryo
A
een kindje dat zich nestelt in de baarmoeder
B
een kindje dat zich ontstaat in de eileider
C
een kindje dat geboren is
D
een kindje dat zich ontwikkelt in de baarmoeder

Slide 27 - Quizvraag

Wat verbindt het embryo met de placenta?
A
Navelstreng
B
Vruchtvliezen
C
Vruchtwater

Slide 28 - Quizvraag

Wat gebeurt er op dag 14 in de menstruatie cyclus?
A
Ongesteld zijn
B
Ovulatie
C
Innesteling
D
Menstruatie

Slide 29 - Quizvraag

Een vrouw kan zwanger worden als ze ongesteld is.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quizvraag

Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde
1: bevruchte eicel groeit uit tot een klompje cellen
2: Ovulatie
3: Bevruchting
4. innesteling
5. de embryo ontwikkelt zich
6. Bevalling 7. Weeën
A
1-2-3-4-5-6-7
B
2-1-3-4-5-6-7
C
1-2-4-3-5-6-7
D
2-3-1-4-5-7-6

Slide 31 - Quizvraag