Afsluiting hfst. 4

De wereldoorlogen
Afsluiting
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

De wereldoorlogen
Afsluiting

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Feedback/ controle huiswerk
(quiz)vragen hoofdstuk 4
Afronding Webquest Kind in de Tweede Wereldoorlog

Voor de volgende fysieke les: lezen instap hfst. 5 blz. 70 - 71 

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Feedback/ controle huiswerk
Inleverdata en afronding schooljaar.
(quiz)vragen hoofdstuk 4



Slide 3 - Tekstslide

Vorige les LessonUp + huiswerk par. 4.4
LessonUp
  • Alle dia's lezen, luisteren, kijken, maken
  • Vergeet niet de evaluatievragen -> serieus antwoorden.
  • Evaluatievragen: 
                         
Huiswerk 
  • Complimenten, niet gemaakt, niet serieus gemaakt, te kritisch

Slide 4 - Tekstslide

Vragen over de Eerste Wereldoorlog, het Interbellum en de Tweede Wereldoorlog.

Slide 5 - Tekstslide

De Eerste Wereldoorlog duurde van...
A
1914 - 1917
B
1914 - 1918
C
1939 - 1945
D
1940 - 1945

Slide 6 - Quizvraag

In 1914 kwamen veel Europese landen met elkaar in oorlog. Wat is daarvan geen oorzaak
A
nationalisme
B
opkomst van Hitler
C
militarisme
D
bondgenootschappen

Slide 7 - Quizvraag

Welke moord was de aanleiding voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moord op de Duitse keizer, Wilhelm II
B
De moord op de Russische tsaar, Nicolaas II
C
De moord de keizer van Oostenrijk-Hongarije, Franz Jozef
D
De moord op de troonopvolger van het Oostenrijks-Hongaarse rijk Franz Ferdinand

Slide 8 - Quizvraag

Er worden vier begrippen uitgelegd. Drie definities zijn fout. Welk begrip wordt goed uitgelegd?
A
Een totale oorlog is een oorlog waarbij niet alleen het leger, maar de hele samenleving betrokken is.
B
Modern imperialisme is het veroveren van gebieden in andere werelddelen om militaire redenen, en omdat het aanzien en macht oplevert.
C
Nationalisme is trots zijn op je eigen leger.
D
Een wapenwedloop is een 'wedstrijd' tussen landen wie het eerst zijn wapens aan het front kan hebben.

Slide 9 - Quizvraag

Je kent het verschil tussen oorzaak en aanleiding. Twee zinnen daarover:

I De aanleiding heeft altijd met geweld te maken. Het is een oorlog, of een moord, of een vechtpartij. Oorzaken hebben niet altijd met geweld te maken.
II De aanval van Duitsland op België en Frankrijk was de aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog
A
Zin I is juist, zin II is onjuist.
B
Zin I is onjuist, zin II is juist.
C
Zin I en II zijn allebei juist.
D
Zin I en II zijn allebei onjuist.

Slide 10 - Quizvraag

Wat was het doel van het Von Schlieffenplan?
A
zorgen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
B
zorgen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam
C
voorkomen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
D
voorkomen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam

Slide 11 - Quizvraag

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd in West-Europa een loopgravenoorlog uitgevochten
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Wat stond er in de Vrede van Versailles?

Slide 13 - Open vraag

Het Interbellum is de periode
tussen … en ...
A
1919-1933
B
1919-1939
C
1900-1945
D
1900-1919

Slide 14 - Quizvraag

De dolkstootlegende houdt in dat
A
Duitsland geen wapens meer kon maken
B
Duitsland verraden is door haar regering
C
Duitsland een goede staalindustrie heeft
D
DU en Oost.-Hongarije bondgenoten zijn

Slide 15 - Quizvraag

Tijdens de Republiek van Weimar was er veel strijd tussen...
A
de kapitalisten en de communisten
B
de republikeinen en de monarchisten
C
de Duitsers en de Fransen
D
de communisten en de nationaal-socialisten

Slide 16 - Quizvraag

Inflatie betekent...
A
Dat je geld minder waard wordt
B
Dat je geld meer waard wordt
C
Dat je minder kunt kopen voor je geld
D
Dat je minder verdient

Slide 17 - Quizvraag

Waar begon de crisis van de jaren '30?
A
Duitsland
B
Verenigde Staten
C
Nederland
D
Niet speciaal in 1 land

Slide 18 - Quizvraag

Wanneer brak de economische crisis uit?
A
1919
B
1929
C
1939
D
1940

Slide 19 - Quizvraag

De economische crisis trof Duitsland extra zwaar omdat...
A
Duitsland geen kolonies had
B
Duitsland geld moest betalen aan FR en GB
C
Duitsland geen geld meer kreeg van de VS
D
Alle drie de vorige antwoorden zijn goed

Slide 20 - Quizvraag

Noem een oorzaak van het uitbreken van de economische crisis

Slide 21 - Open vraag

Wat is geen oorzaak van de crisis van 1929?
A
the run on the bank
B
graanprijs daalt
C
zwarte donderdag
D
grote werkloosheid

Slide 22 - Quizvraag

Hoe noem je het als het lange tijd slecht gaat met de economie?
A
beurskrach
B
dipje
C
crisis
D
depressief

Slide 23 - Quizvraag

Van welk land is dit de vlag?
A
Duitsland
B
Engeland
C
Sovjet Unie
D
Frankrijk

Slide 24 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding

Slide 25 - Tekstslide

Wie is dit en bij welke politieke stroming hoort hij?
A
Lenin, communisme
B
Lenin, liberalisme
C
Stalin, liberalisme
D
Stalin, communisme

Slide 26 - Quizvraag

Stalin bepaalde hoeveel erin 5 jaar gemaakt werd en wat er gemaakt werd. Dit past bij...
A
vrijemarkteconomie
B
planeconomie
C
vijfjaren-economie

Slide 27 - Quizvraag

Wie is deze man?
A
Benito Mussolini
B
Adolf Hitler
C
Joseph Stalin
D
Anton Mussert

Slide 28 - Quizvraag

In welk land wordt deze man verkozen tot politiek leider?
A
Groot Brittannië
B
Oostenrijk
C
Duitsland
D
Sovjet Unie

Slide 29 - Quizvraag

Noem 2 oorzaken voor het succes van Hitler

Slide 30 - Open vraag

Na de Eerste Wereldoorlog verloren veel Duitse burgers het vertrouwen in hun regering. Kies de antwoorden die uitleggen hoe dat komt.
A
De regering had het voor Duitsland vernederende Verdrag van Versailles getekend. Veel Duitse burgers waren daar kwaad om.
B
De regering legde de bevolking erg strenge wetten op. Toen Duitsland nog een keizer had, had de bevolking veel meer vrijheid.
C
De regering had de Republiek van Weimar veroverd. Dat was volgens veel Duitsers onverstandig, omdat het waarschijnlijk tot wraak van de geallieerden zou leiden.
D
De regering nam weinig effectieve maatregelen tegen de economische crisis.

Slide 31 - Quizvraag

Een vrouw laat haar kachel branden op papiergeld. Waar en wanneer is deze foto gemaakt?

A
in de Verenigde Staten, kort na de beurskrach van 1929
B
in Duitsland, tussen 1921 en 1924, toen de inflatie extreem hoog was
C
in Italië, kort nadat Mussolini aan de macht kwam.
D
in de Republiek van Weimar, direct nadat de keizer naar Nederland was gevlucht

Slide 32 - Quizvraag

1
2
3
4
De Vrede van Versailles 
Duitsland drukt geld bij
Frankrijkvalt het Rührgebied binnen
Hyperinflatie in Duitsland 

Slide 33 - Sleepvraag

Amerika
Duitlsand 
Frankrijk
Leent geld uit aan 
Betaalt herstelbetalingen aan
Betaalt oorlogsschulden aan 

Slide 34 - Sleepvraag

De economie van Amerika in de jaren '20 was onverwoestbaar
A
Waar
B
Niet waar

Slide 35 - Quizvraag

Wat is niet een kenmerk van het Fascisme?
A
Antidemocratisch
B
Totalitair
C
Liberaal
D
Gewelddadig

Slide 36 - Quizvraag

Welke van de volgende personen waren leiders van de Sovjet Unie?
A
Stalin
B
Franco
C
Zjoekov
D
Lenin

Slide 37 - Quizvraag

Wie kwamen er in concentratiekampen terecht?
A
joden
B
politieke tegenstanders
C
allebei

Slide 38 - Quizvraag

De Holocaust is de naam voor de genocide van ...?
A
de joden
B
de ariërs
C
de Duitsers
D
de Nederlanders

Slide 39 - Quizvraag

Op de stranden van welk land landden de geallieerden om Europa te bevrijden?
A
Groot-Brittannië
B
Frankrijk
C
Duitsland
D
België

Slide 40 - Quizvraag

Waarvoor staat de "D" in D-day?
A
Deliberation
B
Doubt
C
Death
D
Decision

Slide 41 - Quizvraag

Door welk land werd Duitsland in het Oosten teruggedrongen?
A
Polen
B
Sovjet Unie
C
Oostenrijk
D
Groot Brittannië

Slide 42 - Quizvraag

Stelling: De eerste maanden van de oorlog vonden de meeste Nederlanders dat de bezetting wel meeviel
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 43 - Quizvraag

Nederland bleef neutraal omdat.....
A
Nederland een bondgenootschap had met Engeland
B
Nederland had een zwak leger
C
Nederland wilde Duitsland in de rug aanvallen
D
Nederland mocht niet mee doen aan de oorlog van Duitsland

Slide 44 - Quizvraag

Wanneer was de Tweede Wereldoorlog in Nederland?
A
1938-1945
B
1940-1948
C
1940-1945
D
1938-1948

Slide 45 - Quizvraag

De Tweede Wereldoorlog eindigde in Nederland op:
A
10 mei 1944
B
10 mei 1945
C
5 mei 1945
D
4 mei 1945

Slide 46 - Quizvraag

Jij weet nu best veel over de Tweede Wereldoorlog. Kijk goed naar de tekeningen en zet
ze in de goede volgorde
1
2
3
4
5

Slide 47 - Sleepvraag

Schrijf 3 dingen op die je voor deze lessenreeks nog niet wist over de tijd van wereldoorlogen.

Slide 48 - Open vraag

Wat zou je nog willen weten over
de tijd van wereldoorlogen?

Slide 49 - Open vraag



Hoe goed ben je nu op de hoogte van de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog, het Interbellum en de Tweede Wereldoorlog? 

Slide 50 - Poll