Examentraining BB 16 maart

Examentraining - leesvaardigheid
VMBO - BB 16 maart
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Examentraining - leesvaardigheid
VMBO - BB 16 maart

Slide 1 - Tekstslide

Onderwerp van een tekst
Het onderwerp kun je formuleren in slechts één woord (gameverslaving) of een woordgroep (het beroep vuilnisman)
Het onderwerp vind je vaak al als je de titel, ondertitel, afbeeldingen en/of inleiding bekijkt.

Slide 2 - Tekstslide

Onderwerp van een tekst
  • Beschrijft in één woord of in enkele woorden waarover een tekst gaat.
  • Soms meerkeuze
  • Soms zelf onderwerp opschrijven

Slide 3 - Tekstslide

Om het onderwerp van een tekst te vinden, stel je de vraag:
A
Wat vindt de schrijver van de tekst?
B
Waar gaat deze tekst over?
C
Wat vind ik van de tekst?

Slide 4 - Quizvraag

Het onderwerp van de tekst noteer je in:
A
Een paar woorden.
B
Een hele zin.
C
In twee of meer zinnen.

Slide 5 - Quizvraag

Om het onderwerp van een tekst te vinden, lees je de tekst:
A
zoekend
B
grondig
C
oriënterend

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een deelonderwerp?
A
Het onderwerp van een tekst
B
Het onderwerp van een alinea
C
aspecten van het onderwerp

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een deelonderwerp?
(2 antwoorden mogelijk)
A
Het onderwerp van een tekst
B
Het onderwerp van een alinea('s)
C
aspecten van het onderwerp

Slide 8 - Quizvraag

Deelonderwerpen van een tekst
Met een deelonderwerp belicht de auteur een deel van het onderwerp.
Tussenkoppen kondigen vaak deelonderwerpen aan.
Onderwerp: vluchtelingen
Deelonderwerpen: herkomst van vluchtelingen, geschiedenis van vluchtelingenopvang

Slide 9 - Tekstslide

Signaalwoorden
Een schrijver geeft zijn tekst een goede opbouw door zinnen en alinea’s in een logische volgorde te zetten. Aan signaalwoorden kun je zien welk verband er is tussen zinnen en alinea’s. Je kunt eraan zien wat zinnen of alinea’s met elkaar te maken hebben.

Slide 10 - Tekstslide

Indeling van een tekst
Titel
Inleiding
MIddenstuk - kern van de tekst
Slot

Slide 11 - Tekstslide

Functies van de inleiding
Inleiding
  • Onderwerp van de tekst introduceren.
  • Aandacht trekken
  • Stellen van een vraag
  • Mening van de schrijver
  • Iets over opbouw tekst vertellen
  • Leuk kort verhaaltje

Slide 12 - Tekstslide

Functies van het slot
Let op: hoofdgedachte van de tekst staat vaak in het slot.
  • Conclusie geven.
  • Samenvatting geven van de tekst.
  • Advies geven.
  • Waarschuwing geven.
  • Oproep doen
  • Toekomstverwachting
  • Antwoord op vraag uit inleiding

Slide 13 - Tekstslide

Hoofdgedachte van de tekst
  • Wat zegt de schrijver over het onderwerp?
  • Bekijk de titel.
  • Lees de eerste alinea.
  • Lees de kernzinnen van de alinea's.
  • Lees het slot.

Slide 14 - Tekstslide

Let op!
  • Op je examen wordt er vaak gevraagd naar de hoofdgedachte van de tekst.
  • Lees de meerkeuzevragen goed. Sommige antwoorden gaan maar over een gedeelte van de tekst.

    Slide 15 - Tekstslide

    Signaalwoorden
    • Het is handig om de signaalwoorden uit je hoofd te leren.
    • Je herkent dan de verbanden van de tekst.

    Slide 16 - Tekstslide

    Signaalwoorden

    Slide 17 - Tekstslide

    Welk verband tussen zinnen en alinea's krijg je met de woorden: daardoor, hierdoor, doordat
    A
    opsomming
    B
    reden
    C
    oorzaak -gevolg
    D
    voorwaarde

    Slide 18 - Quizvraag

    Welk verband tussen zinnen en alinea's krijg je met de woorden:
    maar, echter, daar staat tegenover
    A
    opsomming
    B
    reden
    C
    voorbeeld
    D
    tegenstelling

    Slide 19 - Quizvraag

    Signaalwoorden: Eerst, daarna, vervolgens, ook, tot slot horen bij:
    A
    Opsomming
    B
    Tegenstelling
    C
    Voorwaarde

    Slide 20 - Quizvraag

    Welke signaalwoorden horen bij een conclusie? (2 keer):
    A
    dus
    B
    al met al
    C
    maar
    D
    bijvoorbeeld

    Slide 21 - Quizvraag

    Theorie 
    Feiten: een feit kun je controleren.
    • Bij handbal is een veld rechthoekig, 40 m. lang en 20m. breed.
    Meningen: een mening is iets wat iemand vindt.
    herkennen/signaalwoorden: ik vind.... - volgens mij - zij denkt dat....
    • Ik vind handbal een zware sport.
    Argumenten: uitleg waarom iemand iets vindt.
    • Ik vind handbal een vermoeiende sport (mening), want je moet veel rennen (argument, waarom je iets vindt).
      Signaalwoorden: omdat, want, namelijk.
    Zie ook blz. 217 van je lesboek - Examen doen

    Slide 22 - Tekstslide

    MENING (STANDPUNT)

    - Wat iemand ergens van vindt.

    - Het is niet controleerbaar.

    -Je kunt het eens of oneens zijn.

    Voorbeeld van een mening:

    Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.

    Slide 23 - Tekstslide

    Signaalwoorden
    Je herkent een mening aan:
    - Ik vind dat...
    - Zij vindt dat...
    - Ik ben van mening...
    Je herkent een argument aan:
    - Ik vind dit, omdat...
    - Zij vindt zus, want...

    Slide 24 - Tekstslide